Arbeidsongeschiktheid en het inkomensvereiste – Deel 2 (Wajong en Ziektewet)

De referent in Nederland die gezinshereniging beoogt met een partner of gezinslid uit het buitenland, moet zelfstandig beschikken over voldoende, duurzame inkomsten.
Wanneer de referent blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, kan hij van dit vereiste worden vrijgesteld.

In een driedelige reeks van blogartikelen leggen wij uit in welke situaties hier sprake van is en in hoeverre gezinshereniging mogelijk is. Het eerste deel gaat over de WAO en de WIA.
In dit tweede deel gaan wij in op de Wajong en de Ziektewet.

Zie ook:
- Deel 1 (WAO en WIA)
- Deel 3 (Bijstandsuitkering / Wsw of indicatie banenafspraak)

Het inkomensvereiste

De inkomenseis bestaat uit drie onderdelen: (1) zelfstandigheid, (2) hoogte en (3) duurzaamheid. Zelfstandigheid bepaalt in hoeverre de inkomsten worden verdiend door de referent zelf. De hoogte bepaalt hoeveel inkomen de referent moet verdienen en duurzaamheid bepaalt hoe lang dat inkomen gegarandeerd is.

Hieronder staan we stil bij deze onderdelen in het kader van arbeidsongeschiktheid.
Een uitgebreidere uitleg vindt u op deze website bij Voorwaarden MVV > Inkomen.

Vrijstelling van het inkomensvereiste

Wanneer sprake is van blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid kan de referent worden vrijgesteld van het inkomensvereiste.

Van volledige arbeidsongeschiktheid is sprake bij een percentage arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De arbeidsongeschiktheid is blijvend wanneer geen herstel of verbetering is te verwachten.

Wajong (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)

De Wajong is een inkomensvoorziening voor mensen die op jonge leeftijd arbeidsongeschikt zijn geraakt. Voor een Wajong uitkering zijn geen premies afgedragen via een werkgever. Deze uitkering wordt om die reden niet gezien als een zelfstandig inkomen. Daarnaast is het inkomen uit de Wajong nooit voldoende, omdat deze maximaal 75% van het minimumloon bedraagt. Dit betekent dat met een Wajong uitkering niet kan worden voldaan aan het inkomensvereiste.  Gezinshereniging is dus alleen mogelijk in geval van blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid van de referent.

De Wajong is in de loop der jaren enkele keren gewijzigd. Of de referent onder de Wajong 2010 of 2015 valt, maakt vooral verschil voor de bewijsstukken die moeten worden overgelegd om blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan te tonen.

2010:

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of
  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

De hiervoor benodigde bewijsstukken zijn:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en
  • de meest recente herbeoordeling.

2015:

  • uit de toekenningsbeschikking op grond van de Wajong van het UWV blijkt dat de referent volledig arbeidsongeschikt is; en
  • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) blijkt dat de referent op het moment van het indienen of beoordelen van de aanvraag nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

De hiervoor benodigde bewijsstukken zijn:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;
  • de meest recente herbeoordeling; en
  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

In het kader van de Wajong kan vaak discussie bestaan over de vraag wanneer sprake is van blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid. Dit wordt hieronder uitgelegd.

Volledige en/of blijvende arbeidsongeschiktheid onder de Wajong

Om een beroep te kunnen doen op vrijstelling van het inkomensvereiste, moet sprake zijn van volledige arbeidsongeschiktheid. Dit is volgens het beleid van de IND bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit blijkt alleen niet altijd duidelijk uit een toekenningsbesluit van het UWV.

In het toekenningsbesluit staat namelijk nooit vermeld wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, maar of het mogelijk is om 70% of 75% van het minimumloon te verdienen.

De Wajong-uitkering bedraagt 75% van het minimumloon als er geen sprake is van arbeidsvermogen. Is er wel arbeidsvermogen, dan bedraagt de Wajong-uitkering 70% van het minimumloon. Soms wordt ten onrechte de conclusie getrokken dat de zin in het Wajong-toekenningsbesluit ‘u kunt niet meer dan 75% van het minimumloon verdienen’ betekent dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Dat is alleen niet correct. Dit betekent juist dat er geen arbeidsvermogen is en dus sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. Dit misverstand bestaat ook soms bij medewerkers van de IND, omdat binnen de IND een duidelijke werkinstructie ontbreekt over de Wajong.

De vraag of er wel of geen arbeidsvermogen is, speelt overigens alleen in zaken onder de Wajong 2010. Binnen de Wajong 2015 bestaat er namelijk geen recht op een Wajong-uitkering als er sprake is van arbeidsvermogen.

Afwijking wegens bijzondere omstandigheden

Is er binnen de Wajong 2010 wel arbeidsvermogen, dan zou dat betekenen dat er geen sprake is van blijvende en/of volledige arbeidsongeschiktheid. Wanneer er echter na jaren nog steeds geen reëel zicht op betaald werk is, kan dit er soms toe leiden dat de IND een belangenafweging moet maken en het beleid buiten toepassing moet laten. Hiertoe besloot de hoogste vreemdelingenrechter, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in twee uitspraken 17 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3405 en ECLI:NL:RVS:2018:3407). In deze uitspraken wees de Afdeling op het eigen karakter van de Wajong 2010. Deze is erop gericht om mensen die niet volledig en blijvend arbeidsongeschikt zijn te laten doorstromen in de zogenoemde werkregeling. Binnen deze regeling wordt arbeidsondersteuning aangeboden, zoals werkaanbod, een jobcoach, loondispensatie en werkplekvoorzieningen.

In de praktijk leidt dit er lang niet altijd toe dat een Wajong-gerechtigde ook daadwerkelijk de Wajong kan uitstromen omdat hij volledig kan werken. Als door het UWV een participatieplan is opgesteld, maar dit na jaren niet leidt tot enige vorm van arbeidsparticipatie, kan dit voor de IND aanleiding vormen om nader onderzoek te verrichten “naar de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden”, waarbij de IND zich ervan vergewist “of en in hoeverre het desbetreffende participatieplan tot arbeidsparticipatie heeft geleid”.

De Afdeling oordeelt verder: “Op basis van de resultaten van dat onderzoek en aan de hand van de specifieke omstandigheden van elk geval, waaronder de reële kans om binnen een redelijke termijn aan het middelenvereiste te voldoen”, is het aan de IND om het beleid (de regels over het inkomensvereiste en vrijstelling daarvan) al dan niet buiten toepassing te laten.

Het betreft hier de zogenaamde ‘discretionaire bevoegdheid’ van de IND. De IND verricht alleen een onderzoek naar toepassing van deze bevoegdheid wanneer een beroep wordt gedaan op bijzondere, individuele omstandigheden en dit goed wordt onderbouwd met bewijsstukken. De advocaten van Delissen Martens hebben meerdere zaken waarin dit speelde begeleid, met een positief resultaat.

Conclusie

Uit het bovenstaande kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Een Wajong-uitkering is geen zelfstandig inkomen en ook niet voldoende, omdat deze altijd onder het minimumloon ligt;
  • Alleen in geval van blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid kan een Wajong-gerechtigde referent worden vrijgesteld van het inkomensvereiste;
  • Ontvangt de referent een uitkering op basis van de Wajong 2010, dan kan in sommige gevallen toch gezinshereniging mogelijk zijn. Dit is met name het geval wanneer arbeidsparticipatie na jaren nog steeds niet niet van de grond komt. De IND kan dan gebruik maken van de bevoegdheid om van de beleidsregels af te wijken. Een beroep op deze bevoegdheid moet per individueel geval goed worden onderbouwd.

Ziektewet

De Ziektewet (Zw) is een vangnetregeling voor werknemers die door ziekte geen loon meer ontvangen. In plaats van loon ontvangen zij een maandelijkse uitkering van het UWV. Een Ziektewet-uitkering is een inkomensvervangende uitkering waarvoor premies zijn afgedragen. Deze uitkering wordt dan ook gezien als een zelfstandige bron van inkomsten. Een referent die een Ziektewet-uitkering ontvangt, kan garant staan voor een partner of kind uit het buitenland, mits het inkomen ook voldoende én duurzaam is.

Voldoende

‘Voldoende’ betekent dat de hoogte van de uitkering minstens gelijk moet zijn aan het wettelijk minimumloon. Dat is niet altijd makkelijk, want de hoogte van de Ziektewet-uitkering bedraagt in de meeste gevallen 70% van het dagloon. Dat is het loon dat gemiddeld per dag werd verdiend in het jaar voordat de referent ziek werd. Ligt de hoogte van de Zw-uitkering onder het sociaal minimum, dan bestaat recht op een toeslag. Deze toeslag wordt alleen niet meegeteld voor de hoogte van het inkomen, omdat de toeslag wordt betaald uit de openbare kas (en daardoor niet als ‘zelfstandig’ wordt aangemerkt).

Duurzaam

De duurzaamheid van een Ziektewet-uitkering wordt onder andere bepaald door hoe lang (nog) recht op deze uitkering bestaat. In principe bestaat 2 jaar recht op de Ziektewet, tenzij na het eerste jaar blijkt dat de referent minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In geval van herstel vervalt de Ziektewet-uitkering.

Inkomsten uit een Ziektewet-uitkering mogen in het kader van gezinshereniging worden gelijkgesteld met inkomsten uit arbeid in loondienst. Deze inkomsten zijn duurzaam indien de referent op de datum dat de MVV-aanvraag door de IND wordt ontvangen:

  1. Nog minstens één jaar over gegarandeerde, voldoende inkomsten uit arbeid in loondienst beschikt, of
  2. 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag over voldoende inkomsten uit arbeid in loondienst heeft beschikt en voor nog minstens 6 maanden in de toekomst over gegarandeerde, voldoende inkomsten uit arbeid in loondienst beschikt, of
  3. In de 3 jaar voorafgaande aan de aanvraag steeds over voldoende inkomsten uit arbeid in loondienst heeft beschikt en op de datum van de aanvraag en gedurende de MVV-procedure nog steeds over inkomsten uit arbeid beschikt.

Dat de inkomsten uit de Zw mogen worden gelijkgesteld met inkomsten uit arbeid in loondienst volgt trouwens niet uit de wet, maar uit de rechtspraak. Een uitleg is te vinden in de IND Werkinstructie 2021/7 (par. 5.4).

Dat de Zw-uitkering voldoende én duurzaam is kan worden aangetoond met het toekenningsbesluit van het UWV en een recente uitkeringsspecificatie. Dit eventueel in combinatie met loonstroken en jaaropgaven om het arbeidsverleden aan te tonen.

Terug naar overzicht