Raad van State: Inkomsten uit ZW en WW uitkering kunnen ook duurzaam zijn

In een uitspraak van 3 juni 2020 heeft de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat in het verleden genoten uitkeringen uit de Werkloosheidswet (WW) of Ziektewet (ZW) kunnen worden meegenomen bij de beoordeling of het inkomen van een referent duurzaam is.

Dit kon al wanneer de referent in de drie jaar voorafgaande aan een aanvraag om gezinshereniging inkomsten uit arbeid in loondienst had genoten. In dat geval wordt het inkomen als duurzaam aangemerkt "indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een aaneengesloten periode van drie jaren jaarlijks voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog beschikbaar zijn".
Dit staat in artikel 3.75 lid 3 van het vreemdelingenbesluit.
Indien tijdens de periode van drie jaren gedurende een periode van in totaal niet langer dan zesentwintig weken een werkloosheidsuitkering is ontvangen, wordt die uitkering gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst. Bij de beoordeling van de duurzaamheid aan de hand van inkomsten uit het verleden wordt ook wel gesproken van een 'terugkijktermijn'.

Bij een arbeidsverleden van korter dan 3 jaar werd alleen gekeken naar de inkomsten uit arbeid in loondienst in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag. Dit volgt uit artikel 3.24b van het Voorschrift Vreemdelingen (VV):

In aanvulling op artikel 3.75, eerste lid, van het Besluit, zijn in het kader van verblijf als familie- of gezinslid middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven een aaneengesloten periode van een jaar voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog zes maanden beschikbaar zijn.

In de zaak die speelde bij de Afdeling ging het om een referent die wel beschikte over een arbeidscontract dat nog zes maanden (maar minder dan een jaar) geldig was, maar in het jaar voorafgaande aan de MVV-aanvraag niet alleen inkomsten uit arbeid in loondienst had  maar daarnaast uitkeringen uit de ZW en WW had ontvangen. De IND wees de aanvraag om gezinshereniging af omdat de inkomsten uit de ZW en WW niet vallen onder de duurzaamheidsbepaling van artikel 3.24b VV.

De Afdeling oordeelde echter dat artikel 3.24b van het VV zo moet worden uitgelegd:

dat werkloosheids- en ziektewetuitkeringen als inkomsten verkregen uit arbeid in loondienst moeten worden beschouwd. De Afdeling ziet niet in waarom de verkorting van de terugkijktermijn tot één jaar ertoe zou moeten leiden dat die uitkeringen niet worden meegenomen. De duur van de terugkijktermijn staat immers los van de aard en herkomst van de middelen.

De Afdeling was van oordeel dat een andere uitleg niet in overeenstemming zou zijn met de Europese gezinsherenigingsrichtlijn. Dit onder meer gelet op de arresten Chakroun en Khachab. De uitspraak heeft ook gevolgen voor andere mensen die in dezelfde situatie verkeren. 

Lees meer over de invloed van EU-regels op de inkomenseis voor gezinshereniging in:

 

 

Terug naar overzicht