Basisexamen inburgering in het buitenland discriminerend?

De rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2024:13381) heeft onlangs opnieuw een belangrijk thema binnen het Nederlandse immigratiebeleid onder de loep genomen: de inburgeringseis bij gezinshereniging. Deze uitspraak bouwt voort op eerdere jurisprudentie (ECLI:NL:RBDHA:2024:5396  & ECLI:NL:RBDHA:2023:622) en legt een pijnlijk punt bloot: de ongelijke behandeling van migranten op basis van hun land van herkomst. Vooral migranten uit zogenoemde 'B-landen' zoals Afrikaanse en Aziatische landen, worden hierin benadeeld ten opzichte van migranten uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten of Australië. Maar wat zijn de gevolgen van deze praktijk, en waarom is deze ongelijke behandeling een probleem?

Wat is gezinshereniging en wat houdt het inburgeringsvereiste in?

Gezinshereniging is het proces waarbij mensen in Nederland hun familieleden, zoals hun echtgenoot of kinderen, willen laten overkomen. Om dat te mogen, moeten zij vaak een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvragen. Een van de vereisten daarvoor is dat de familieleden in het buitenland slagen voor het basisexamen inburgering. Met dit examen wordt getoetst of zij de Nederlandse taal en cultuur op een basisniveau begrijpen.

Voor mensen uit westerse landen, zoals de EU-lidstaten, EER-landen, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Monaco, Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, Vaticaanstad, de Verenigde Staten en Zuid-Korea – de zogenaamde 'A-landen' – geldt het inburgeringsvereiste niet. Volgens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is de sociaaleconomische en politieke situatie van deze landen vergelijkbaar met die van Europese landen, wat volgens hem de vrijstelling van de inburgeringseis rechtvaardigt.

Wat is het probleem met dit onderscheid?

De Nederlandse overheid stelt dat het onderscheid gebaseerd is op de sociaaleconomische en politieke situatie in het land van herkomst, en dat dit niet te maken heeft met etniciteit of afkomst. Toch oordeelde de rechtbank dat dit beleid in feite wel degelijk leidt tot discriminatie. Hoe komt dat?

Volgens de rechtbank is het beleid gebaseerd op aannames over de integratiecapaciteit van migranten uit niet-westerse landen, zoals Ghana of Syrië, waarbij wordt aangenomen dat deze groep meer moeite heeft met integreren dan migranten uit landen als Zuid-Korea of Canada, enkel omdat zij uit een ander cultuurgebied komen—een veronderstelling die volgens de rechtbank berust op stereotypes in plaats van feiten en daarom onterecht is.

Waarom maakt dit uit?

Het basisexamen inburgering vormt voor veel migranten een extra obstakel om hun gezin naar Nederland te halen. Voor mensen uit minder welvarende landen kan het lastig zijn om de benodigde kennis te vergaren in verband met een gebrek aan toegang tot onderwijs en hulpbronnen in hun thuisland. Hierdoor kan het proces van gezinshereniging langer duren, of in sommige gevallen zelfs helemaal mislukken.

Wat heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie hierover gezegd?

Het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat waakt over de naleving van Europese regelgeving, heeft al eerder geoordeeld (arrest van 9 juli 2015, C-153/14, K en A, ECLI:EU:C:2015:453) dat integratievoorwaarden niet gebruikt mogen worden om migranten uit bepaalde landen uit te sluiten van gezinshereniging. Het Hof stelt dat integratievereisten, zoals een inburgeringsexamen, bedoeld moeten zijn om migranten te helpen integreren, niet om te bepalen wie wel of niet in aanmerking komt voor gezinshereniging.

De rechtbank heeft in haar uitspraak aangegeven dat het Nederlandse beleid hier niet aan voldoet. Volgens de rechtbank lijkt het basisexamen inburgering meer op een selectiemechanisme om migratie te beperken, dan een middel om integratie te bevorderen. Dit is in strijd met Europese regelgeving en internationale verdragen.

Wat betekenen deze uitspraken voor de toekomst?

De rechtbank heeft in haar uitspraak gesteld dat het Nederlandse inburgeringsbeleid voor gezinshereniging niet voldoet aan de juridische vereisten. Het huidige systeem maakt gebruik van aannames en stereotypen, wat leidt tot ongerechtvaardigde verschillen in behandeling op basis van nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat de keuze voor het beleid beter moet worden gemotiveerd. Volgens de rechtbank is het beleid in de huidige vorm ongerechtvaardigd en moet het daarom worden aangepast.

Zover is het echter nog niet. Op 2 september jl. vond een zitting plaats bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het inburgeringsvereiste in het buitenland in het kader van gezinshereniging. De Afdeling heeft aangegeven prejudiciële vragen te zullen stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of het huidige beleid in stand kan worden gehouden, nog enige tijd op zich zal laten wachten.

Terug naar overzicht