Eiser heeft in verband met de afhankelijkheidsrelatie met zijn stiefzoon in 2019 gevraagd om bevestiging van zijn rechtmatig verblijf op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen. In 2020 is eiser met zijn partner getrouwd en eind 2020 is uit dat huwelijk een zoontje geboren. Op basis van die nieuwe feiten heeft verweerder in een nieuwe procedure wel het rechtmatig verblijf bevestigd. Eiser wil de eerdere procedure voortzetten om vastgesteld te zien dat hij al eerder rechtmatig verblijf had op grond van zijn afhankelijkheidsrelatie met zijn stiefzoon, omdat hij een procedure voert bij de gemeente over zijn recht op een uitkering naar de gezinsnorm in die periode.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat hij niet bevoegd is een eerdere ingangsdatum vast te stellen. Uit de jurisprudentie van het Hof, die dateert van na de Afdelingsuitspraak waar verweerder dit op baseert, volgt uitdrukkelijk dat een vreemdeling van de voordelen van zijn verblijfsrecht moet kunnen genieten zodra de afhankelijkheidsrelatie tot stand is gekomen. Het enkele feit dat in de nationale wetgeving niet expliciet in de bevoegdheid om een ingangsdatum vast te stellen is voorzien, maakt niet dat verweerder die bevoegdheid in het licht van de rechten en verplichtingen die van rechtswege voortvloeien uit het Unierecht niet toekomt.
Bij de inhoudelijke toetsing komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie niet de uitgangspunten van het Hof in acht heeft genomen en het beroep daarom gegrond verklaard.