Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 september 2019, AWB 19/4062
maandag 9 september 2019 Tags: Chavez-Vilchez, Bewijslast en onderzoeksplicht, Moeder
ECLI:NL:RBDHA:2019:10085
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 09-09-2019
- Datum publicatie
- 30-09-2019
- Zaaknummer
- AWB 19 / 4062
- Rechtsgebieden
- Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
- Bodemzaak
Eerste aanleg - enkelvoudig - Inhoudsindicatie
-
Chavez-Vilchez, stelplicht, onderzoeksplicht, daadwerkelijke zorgtaken, beroep gegrond
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/4062
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], eiseres,
gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 april 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig S. Zambyb. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Overwegingen
-
Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op [datum] is zij in Marokko getrouwd met haar Nederlandse echtgenoot, [naam 2]. Sinds die tijd heeft eiseres een aantal keer een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar echtgenoot, maar die aanvragen zijn steeds afgewezen. Eiseres heeft dus altijd in Marokko gewoond. Begin 2018 heeft eiseres een faciliterend visum gekregen en is zij met twee van haar kinderen, [naam 3] (geboren op [geboortedatum 2]) en [naam 4] (geboren op [geboortedatum 3]), en haar kleinzoon [naam 5] (geboren op [geboortedatum 4]) naar Nederland gereisd. Een jaar eerder was haar zoon [naam 6] (geboren op [geboortedatum 5]) al naar Nederland gegaan. Alle vier de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
-
Op 24 mei 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Eiseres heeft verzocht om toetsing aan het recht van de Europese Unie en daarbij een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez1. Zij stelt dat zij de zorg heeft over de vier hiervoor genoemde Nederlandse kinderen en dat zij gedwongen zullen worden de Europese Unie te verlaten als haar aanvraag wordt afgewezen. Bij besluit van 15 februari 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburgers zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (verweerder) om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
4. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en luidt als volgt:
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres geen afgeleid verblijfsrecht kan ontlenen aan haar zorg voor [naam 5] en [naam 6]. [naam 5] is immers niet haar kind maar haar kleinkind en [naam 6] is inmiddels meerderjarig. Ten aanzien van [naam 3] en [naam 4] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet met objectief verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond dat zij daadwerkelijke zorgtaken verricht.
6. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres een brief overgelegd, gedateerd op 22 november 2018, waarin zij een uitgebreide toelichting heeft gegeven op de gezinssituatie, zowel hier in Nederland als eerder in Marokko. Verder heeft zij een brief van de basisschool van [naam 3] van 18 december 2019 overgelegd waaruit blijkt dat hij regelmatig door zijn ouders naar school wordt gebracht. Tot slot heeft eiseres een brief van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal overgelegd van 29 augustus 2015 waaruit blijkt dat haar echtgenoot is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen en een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Eiseres stelt dat haar echtgenoot persoonlijke problemen heeft en dat zij daarom essentieel is voor de zorg en opvoeding van haar kinderen.
7. Uit de door eiseres overgelegde informatie leidt de rechtbank af dat eiseres tot 2018 in Marokko heeft gewoond en dat [naam 3] en [naam 4] altijd bij haar hebben gewoond. De echtgenoot van eiseres heeft altijd in Nederland gewoond en bezocht zijn gezin af en toe een paar weken. Pas sinds eiseres en de kinderen in Nederland zijn, is de echtgenoot van eiseres ook betrokken bij de zorg en opvoeding voor de kinderen. Nu verweerder niet heeft betwist dat eiseres tot 2018 in haar eentje de zorg over de kinderen had, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van eiseres dat zij ook hier in Nederland daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van haar kinderen verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres heeft voldaan aan de in het arrest Chavez-Vilchez bedoelde stelplicht en dat het aan verweerder was om nader te onderzoeken of er tussen eiseres en haar kinderen een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat bij de weigering om haar een verblijfsrecht toe te kennen, de kinderen gedwongen zouden worden de Europese Unie te verlaten. Verweerder heeft dit nader onderzoek niet verricht. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en om die reden in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- (honderdvierenzeventig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.024,- (duizendvierentwintig euro) te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411