Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 16 januari 2020, AWB 19/7022

ECLI:NL:RBDHA:2020:324

 
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
16-01-2020
Datum publicatie
21-01-2020
Zaaknummer
AWB 19/7022
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Marokkaans, Chavez-Vilchez, meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken, afhankelijkheidsverhouding, hoorplicht

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 19/7022

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,

en

de staatssecretaris van Justitie en veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen I. Zyad, tolk in de Marokkaans-Arabische taal. Verweerder is niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 19 december 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend om zijn verblijf als verzorgende ouder van zijn minderjarige Nederlandse kinderen aan het EU-recht te toetsen ten behoeve van de afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf. Bij het primaire besluit van 21 mei 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.

2. Bij het bestreden besluit is het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen verblijfsrecht kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez1. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen heeft verricht. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat tussen hem en zijn kinderen een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat, dat zij gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiser verblijfsrecht hier te lande wordt geweigerd. Eisers aanvraag is daarom terecht afgewezen, aldus verweerder.

3. In beroep voert eiser aan dat hij wel een verblijfsrecht kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Eiser wijst in dit verband op de bewijsstukken die hij heeft overgelegd, waaronder verklaringen van zijn echtgenote (tevens de moeder van zijn kinderen) en andere familieleden, verklaringen van zorginstellingen, vliegtickets en foto’s van eiser met zijn kinderen. Gelet hierop heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zowel in Marokko als in Nederland meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken heeft verricht. Eiser speelt met zijn kinderen, helpt hen met eten, aankleden en douchen, en brengt hen naar bed. Ook verschoont eiser luiers, doet hij boodschappen en kookt hij voor het gezin. Verder bezoekt eiser het consultatiebureau en vergezelt hij zijn kinderen bij bezoeken aan het ziekenhuis en de tandarts. Daarnaast blijkt uit de overgelegde bewijsstukken dat zijn kinderen zeer aan eiser zijn gehecht. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende onderkend dat zijn terugkeer naar Marokko daarom negatieve gevolgen zal hebben voor hun ontwikkeling. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte af heeft gezien van het horen van eiser in bezwaar en is het bezwaar ten onrechte als kennelijk ongegrond afgedaan.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Het arrest Chavez-Vilchez

4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU2 zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot worden ontzegd van de belangrijkste rechten die aan de status van EU-burger zijn verbonden. Daarvan is sprake als een onderdaan van een derde land het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kind, dat de nationaliteit heeft van die lidstaat, verblijft, als gevolg waarvan het betrokken kind gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Hiervoor moet worden bepaald welke ouder de daadwerkelijke zorg heeft over het kind en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land. Dat de andere ouder, burger van de Unie, de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, is een relevant gegeven maar volstaat niet om te kunnen vaststellen dat er tussen de andere ouder en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan die ouder een verblijfsrecht in de lidstaat wordt geweigerd. Om te kunnen vaststellen of sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding, moet rekening worden gehouden met de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie met beide ouders en het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.

5. Uit de punten 76 tot 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat het in beginsel aan de vreemdeling is om de gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van die gegevens te onderzoeken of er al dan niet aan zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen de vreemdeling en zijn kind, dat bij weigering aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.

6. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vc3. Daarin staat onder meer dat de IND zorg- en opvoedingstaken met een marginaal karakter in beginsel niet als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind aanmerkt.

De beoordeling van de rechtbank

7. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het bestreden besluit de vader was van zijn twee Nederlandse kinderen in de leeftijd van (toen) drie en twee jaar. Evenmin is in geschil dat het gezin van eiser tot 21 februari 2017 in Marokko heeft gewoond en dat eisers echtgenote op deze datum, met hun dochter van (toen) één jaar en in verwachting van hun tweede kind, naar Nederland is vertrokken. Tot slot is niet in geschil dat eiser zich met ingang van 12 december 2018 weer bij zijn gezin in Nederland heeft gevoegd en dat eiser in de tussengelegen periode regelmatig en voor langere duur door zijn echtgenote met hun kinderen in Marokko is bezocht.

8. De rechtbank stelt vast dat eiser ter onderbouwing van de band met zijn kinderen een grote hoeveelheid documenten heeft overgelegd, waaronder veel foto’s waarop hij met zijn kinderen is afgebeeld. Dat deze foto’s, zoals verweerder in het primaire besluit heeft overwogen, niet zijn gedateerd, betekent niet dat daaraan op voorhand elke relevantie moet worden ontzegd. Aan de hand van de groter wordende kinderen is immers vast te stellen dat de foto’s betrekking hebben op een langere periode. Bovendien heeft eiser in bezwaar opnieuw foto’s overgelegd en deze wel gedateerd en van een schriftelijke toelichting voorzien. Gelet op de bewijsstukken die eiser heeft ingebracht, is niet begrijpelijk hoe verweerder zich, zonder nader onderzoek, op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een zodanige afhankelijkheid tussen eiser en zijn kinderen, dat zij gedwongen zouden worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Uit de bewijslastverdeling uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat het op de weg van verweerder ligt om aan de hand van de door eiser verstrekte gegevens de afhankelijkheidsverhouding met zijn kinderen te onderzoeken. Dit betekent dat verweerder zich bij zijn beoordeling niet kan beperken tot de vaststelling dat eiser onvoldoende objectieve bewijsstukken heeft overgelegd. Verweerder dient de gestelde afhankelijkheidsverhouding actief en zo nodig door middel van de inschakeling van een deskundige, bijvoorbeeld van de Raad voor de Kinderbescherming, te onderzoeken. Nu verweerder een dergelijk onderzoek achterwege heeft gelaten, is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.

9. Uit de foto’s die eiser in de aanvraagfase en in bezwaar heeft overgelegd komt het beeld naar voren dat eiser over een periode van meerdere jaren nauw betrokken is geweest bij de opvoeding en de verzorging van zijn kinderen. Dit beeld wordt bevestigd door de verklaringen van eisers echtgenote en van enkele naaste familieleden, die eiser in bezwaar heeft overgelegd. Hoewel aan verweerder kan worden toegegeven dat die verklaringen niet afkomstig zijn uit objectieve bron, betekent dat niet dat daaraan elke betekenis kan worden ontzegd. De verklaringen moeten immers worden bezien in samenhang met de overige bewijsstukken, waaronder de vliegtickets, de printscreens van contact via whatsapp en de verklaring van de verloskundige van 17 april 2019 dat eiser aanwezig was bij de controles van zijn echtgenote. Bovendien heeft eiser in beroep, ter nadere onderbouwing van zijn betrokkenheid bij de zorg voor zijn kinderen, schriftelijke verklaringen overgelegd van enkele zorginstellingen. Daaruit blijkt dat eiser aanwezig was bij de geboorte van zijn derde kind op 1 september 2019, dat eiser de kraamverzorging werk uit handen heeft genomen omdat hij toch de hele dag thuis was en dat eiser in het ziekenhuis heeft overnacht toen zijn dochter daar voor een operatieve ingreep verbleef. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser zorg- en opvoedingstaken verricht die het marginale karakter ontstijgen. Verweerders oordeel dat eiser niet de daadwerkelijke zorg heeft over zijn kinderen is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.

10. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser ten tijde van het bestreden besluit al ruim acht maanden bij zijn kinderen in Nederland verbleef en met hen samenwoonde, terwijl hij ook in Marokko langdurig met zijn gezin heeft samengewoond. Weliswaar zijn eiser en zijn kinderen in de tussengelegen periode, van 21 februari 2017 tot 12 december 2018, van elkaar gescheiden geweest, maar daaraan komt beperkte betekenis toe, vanwege de omstandigheid dat eiser in die periode regelmatig in Marokko door zijn gezin werd bezocht, terwijl uit de bewijsstukken die eiser heeft overgelegd voldoende blijkt dat hij dagelijks, via een videoverbinding, contact met zijn kinderen onderhield. Verweerder heeft daarom onvoldoende onderkend dat de kinderen mogelijk op zodanige wijze aan eiser zijn gehecht, dat de weigering om eiser verblijf hier te lande toe te staan onaanvaardbare negatieve gevolgen zal hebben voor hun emotionele welzijn. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de jonge leeftijd van de kinderen, hun lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van hun affectieve relatie met zowel eiser als hun moeder en het risico dat voor het evenwicht van de kinderen zou ontstaan als zij van eisers ouder zouden worden gescheiden, op kenbare wijze in zijn beoordeling heeft betrokken. Ook verweerders oordeel dat tussen eiser en zijn kinderen geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de kinderen bij weigering aan eiser een verblijfsrecht toe te kennen gedwongen zouden worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten, is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.

11. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eiser ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Gelet op het voorgaande kan immers niet worden gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de bezwaren van eiser niet tot een ander besluit kunnen leiden.

Conclusie

12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb4. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder eiser alsnog zal moeten horen, waarbij tevens de in beroep overgelegde stukken dienen te worden betrokken. Verweerder dient daarom een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de door eiser gemaakte proceskosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 525,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- (honderdvierenzeventig euro) aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050 (duizendvijftig euro).

Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Mentink, griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2020.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, C-133/15

2Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

3Vreemdelingencirculaire 2000

4Algemene wet bestuursrecht

Terug naar overzicht