Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 29 mei 2019, AWB 18/6817
woensdag 29 mei 2019 Tags: Chavez-Vilchez, Openbare orde, Vader
ECLI:NL:RBDHA:2019:5579
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 29-05-2019
- Datum publicatie
- 04-06-2019
- Zaaknummer
- AWB 18/6817 en 18/6818
- Rechtsgebieden
- Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
verblijfsvergunning, inreisverbod, Chavez-Vilchez, afhankelijkheidsverhouding
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht en een inreisverbod opgelegd voor tien jaar. Eiser vindt dat hij een afgeleid verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 VWEU omdat zijn kinderen EU-burger zijn en doet een beroep op het arrest van de Hof van Justitie in de zaken Chavez-Vilchez e.a.
De rechtbank is van oordeel dat ondanks de belangen van de kinderen er geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de kinderen gedwongen zouden worden Nederland te verlaten vanwege hun afhankelijkheid van hun vader. In die situatie moet er meer zijn dan een normale afhankelijkheidsrelatie. Deze is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Eiser heeft ook niet voldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder een andere maatstaf aanlegt in zaken waarin een openbare orde aspect speelt.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB [V-nummer] en [.] / [..]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2019 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1979, V-nummer [V-nummer] , eiser/verzoeker
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen en het inreisverbod gehandhaafd.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze heeft het verzoek van eiser bij uitspraak van 14 augustus 2018 afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Bij besluit van 14 april 2015 is de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, met ingangsdatum van 12 april 2000, ingetrokken met terugwerkende kracht tot 3 januari 2011. Ook is tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar. Het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2015 is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen , van 4 december 2015, ongegrond verklaard (zaaknummer AWB 15/15174). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 22 juni 2016 ongegrond verklaard (zaaknummer 201600067/1/V1).
3. Eiser heeft vanaf zijn strafrechtelijke aanhouding eind 2011 tot januari 2015 in detentie gezeten. Van januari 2015 tot en met april 2015 is hij ter verdere executie van de straf met een enkelband thuis geweest. Vanaf eind april 2015 is hij weer gedetineerd geweest tot eind december 2017. Aansluitend zat eiser in vreemdelingendetentie. In de uitspraak van 26 september 2018 (zaaknummer NL18.16459) heeft de rechtbank de bewaring met ingang van 26 september 2018 opgeheven. Eiser verblijft sindsdien weer bij zijn echtgenote en twee minderjarige dochters [A (voornaam)] (2008) en [B (voornaam)] (2011) die allen de Nederlandse nationaliteit hebben.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn minderjarige dochters, zoals voortvloeit uit het arrest Chavez-Vilchez, dat de dochters zouden worden gedwongen om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien aan hem geen verblijfsrecht wordt toegekend. Daarnaast geldt dat eiser nog steeds een werkelijk, actueel en ernstig gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsdocument en er is geen reden om het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod op te heffen.
5. Eiser is van mening dat er - ondanks dat sprake is van een inreisverbod - beoordeeld moet worden of hij een afgeleid verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Eiser verwijst in dit verband naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 8 mei 2018, in de zaak K.A. tegen België (ECLI:EU:C:2018:308) en van 10 mei 2017, in de zaak Chavez-Vilchez e.a. (ECLI:EU:C:2017:354). Dat eiser een afgeleid recht aan artikel 20 VWEU kan ontlenen volgt uit de meer dan marginale feitelijke zorg die hij heeft voor zijn kinderen met de Nederlandse nationaliteit [B (voornaam)] en [A (voornaam)] en de in dit opzicht aanwezige zodanige afhankelijkheidsverhouding. Sinds zijn vrijlating heeft eiser opnieuw veel tijd met zijn kinderen door kunnen brengen en ook tijdens de inbewaringstelling was er veelvuldig contact. Hij heeft foto’s overgelegd van het gezinsleven van de periode nadat de bewaringsmaatregel is opgeheven. Eiser verwijst ter onderbouwing van de afhankelijkheidsverhouding naar een groot aantal stukken, waaronder het verslag van de orthopedagogen [C] en [D] (i.o.) van de Rijksuniversiteit [plaatsnaam] van 4 juni 2018 en 10 januari 2019 en de rapportage van Defence for Children van 25 juli 2018 en 30 januari 2019. Uit de overgelegde stukken blijkt volgens eiser dat zijn twee minderjarige kinderen meer dan hulpbehoevend zijn en meer dan gemiddeld zijn zorg nodig hebben, en dat wordt verwacht dat scheiding van de vader een risico oplevert voor de ontwikkeling van de kinderen. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsverhouding dat zijn dochters gedwongen zouden worden de Europese Unie te verlaten bij weigering van een verblijfsrecht aan de vader. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij geen werkelijk, actueel en ernstig gevaar voor de openbare orde vormt. Hij verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een reclasseringsrapport van 7 september 2018 van Mijn reclassering. Uit dit rapport blijkt dat eiser zich verantwoordelijk voelt voor zijn strafrechtelijke veroordelingen en dat hij veel spijt heeft. Er blijkt uit niets dat hij een gevaar zou vormen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er sprake is van een schending van het evenredigheidsbeginsel, omdat eiser niet uitgezet kan worden. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en verweerder daarom verplicht was om eiser te horen
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een situatie, zoals beschreven in het Chavez-arrest. Er moet dan sprake zijn van daadwerkelijk door de vreemdeling verrichte zorgtaken (niet met een marginaal karakter) en voorwaarde is dat sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou worden de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd. Daar is geen sprake van. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat weliswaar is gebleken dat eiser betrokken is bij de opvoeding van de kinderen en zorgtaken heeft, maar dat niet is gebleken van een zodanige afhankelijkheid dat de kinderen worden gedwongen het grondgebied te verlaten. Ook al zou die afhankelijkheid wel bestaan dan zou eiser volgens verweerder nog geen recht hebben op een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU, omdat hij een werkelijk, actueel en ernstig gevaar vormt voor de openbare orde en dit belang prevaleert. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van het Hof van Justitie (HvJ EU d.d. 13 september 2016, Rendón Marin, C-165/14, EUR:C:2016:675, punt 84). Daarbij neemt verweerder in aanmerking dat het reclasseringsrapport niet op grond van een juiste weergave van de feiten en omstandigheden is gebaseerd, omdat eiser informatie heeft achtergehouden. Zo heeft eiser niet gezegd dat hij schulden heeft. Eiser heeft wel gezegd dat zijn echtgenote beschikt over zelfstandige inkomsten uit een PGB, maar uit een informatieverzoek is gebleken dat dit niet meer het geval was. Verder is weinig waarde gehecht aan het recente middelengebruik van eiser. Er is volgens verweerder een juiste belangenafweging gemaakt en daarom is volgens verweerder geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder is van mening dat hij eiser niet hoefde te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
7. Hoofstuk B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire luidt (onder meer) als volgt:
Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
(…)
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
(…)
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
(…)
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
• de leeftijd van het kind;
• zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
• de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.
8. De rechtbank beoordeelt de zaak als volgt.
9. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser altijd een rol heeft gehad in de opvoeding van zijn dochters. Toen eiser in detentie zat heeft hij geprobeerd een goede relatie met hen op te bouwen en in stand te houden, maar tussen hem en zijn dochters bestond door de detentie geen normale afhankelijksheidsverhouding. Na zijn vrijlating in september 2018 is gebleken dat de rol van eiser in de opvoeding groter is geworden en het contact intensiever. In het licht van de arresten Chavez-Vilchez en K.A. heeft eiser recht op een verblijfsrecht in de EU dat is afgeleid van het EU-burgerschap van zijn kinderen, als sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn kinderen, dat zij genoodzaakt zouden zijn de Unie te verlaten als eiser naar het buitenland zou moeten vertrekken. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat die situatie zich niet voordoet. De rechtbank neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
10. Eiser heeft vanaf eind 2011 tot en met september 2018 - met een onderbreking van enkele maanden toen hij met een enkelband thuis verbleef - in detentie en in vreemdelingenbewaring gezeten. Gedurende zijn detentie had hij vrijwel dagelijks (telefonisch) contact met zijn dochters en zag hij ze wekelijks. Onbetwist is gebleven dat hij samen met zijn echtgenote beslissingen over de opvoeding nam. Na zijn vrijlating is hij weer bij zijn echtgenote en dochters gaan wonen, konden ze de zorg- en opvoedingstaken verdelen en heeft hij het contact kunnen intensiveren. Uit de foto’s die eiser heeft overgelegd blijkt dat hij zijn dochter begeleidt bij bezoeken aan artsen en therapeuten, hij sport- spel- en andere activiteiten met zijn dochters onderneemt, ze begeleidt bij het maken van huiswerk, hij samen met ze eet of uit eten gaat, zijn dochters naar school brengt en ook bij activiteiten op school aanwezig is. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onderzoeksrapporten overgelegd van orthopedagogen van de Rijkuniversiteit [plaatsnaam] ( [...] van 4 juni 2018 en 10 januari 2019, [C] en [D] ). Het rapport van 4 juni 2018 vermeldt als samenvatting en conclusie:
“[A (voornaam)] en [B (voornaam)] vertellen dat ze vader missen en hebben de diepe wens met hem samen te wonen. Ze geven aan dat ze met hem bellen en hem graag bezoeken. Beide kinderen willen graag dat hij weer thuis komt wonen. Vader speelt een belangrijke rol in de het leven van de kinderen. Ondanks de afstand levert hij een belangrijke bijdrage aan de voorwaarden voor een gezonde ontwikkeling. Hij is een primaire hechtingsfiguur voor beide kinderen en de kinderen hebben een pedagogische relatie met hem. Gedwongen scheiding van de kinderen met hun ouder(s) is zeer risicovol voor de ontwikkeling van kinderen en kan als traumatisch worden ervaren.”
Het rapport van 10 januari 2019, dat is gebaseerd op onderzoek dat is verricht toen eiser 5 weken bij zijn gezin verbleef, vermeldt als conclusie en advies onder meer:
“Jullie hebben een goede relatie met je moeder en je vader. Jullie willen graag bij hem zijn en vinden het leuk om samen een spelletje te doen, of samen een stuk te fietsen. Je vader helpt ook bijvoorbeeld bij het maken van huiswerk of het oefenen voor fysiotherapie. Toen je vader nog niet thuis woonde hadden jullie ook veel contact met hem. Het is belangrijk voor jullie om op te groeien bij zowel je vader als moeder.
(…)
Er is sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen vader en de kinderen. De kinderen zijn aan vader gehecht en voelen zich door hem geliefd. Ouders creëren een liefdevol en steunend opvoedklimaat en vader vervult een deel van de opvoedtaken. Tijdens vaders detentie was er frequent contact tussen hem en de kinderen en vervulde hij een opvoedrol in het leven van de kinderen. De detentie van vader betekende een scheiding tussen de kinderen en hem. (…) Ten tijde van het onderzoek woont vader sinds enkele weken weer bij het gezin. Het gezin is op zoek naar een nieuwe balans. Het is onduidelijk of vader thuis zal blijven wonen, omdat hij geen verblijfsvergunning heeft. De kinderen weten dat ze weer van vader kunnen worden gescheiden en worden door deze kennis belast. (…) Er zijn verschillende factoren die de ontwikkeling van [A (voornaam)] en [B (voornaam)] bedreigen. Zo is [A (voornaam)] te vroeg geboren, heeft ze medische problemen en een cognitieve achterstand. [B (voornaam)] heeft moeite om op school mee te komen. Daarnaast maakt de eerdere detentie van vader de kinderen kwetsbaar voor ontwikkelingsproblematiek. Beide kinderen hebben vriendinnen en de band tussen de zussen lijkt hecht. Een scheiding van een ouder maakt kinderen kwetsbaar en deze kwetsbaarheid wordt groter naarmate de scheiding langer duurt. (…) Een scheiding van een ouder brengt risico op een verstoorde identiteitsontwikkeling.
Advies
Er wordt verwacht dat een scheiding van vader een risico oplevert voor de ontwikkeling van de kinderen. Het belang van de kinderen is dat ze in nabijheid van beide ouders kunnen opgroeien.”
11. Door Defence for Children is op 25 juli 2018 een rapport opgesteld waarin de volgende conclusie staat vermeld:
“Defence for Children concludeert dat [A (voornaam)] en [B (voornaam)] grote belangen hebben bij een verblijfsrecht van hun vader in Nederland. Zij zijn emotioneel zeer afhankelijk van hem en worden daadwerkelijk door hem (emotioneel) verzorgd en opgevoed. De IND noch de rechtbank heeft aandacht besteed aan hun belangen. In het bijzonder hun recht op ontwikkeling en hun recht op eerbieding van hun privéleven in Nederland en gezinsleven met hun vader. In de beschikking van de IND en de uitspraken van de rechtbank zijn de belangen van [A (voornaam)] en [B (voornaam)] niet geïdentificeerd, noch kenbaar en inzichtelijk bij de beoordeling betrokken.
(….)
Defence for Children roept de rechtbank en de IND op de kinderrechten en belangen van [A (voornaam)] en [B (voornaam)] bij een verblijfsrecht van hun vader in Nederland te eerbiedigen in de voorliggende procedures zoals vereist door HvJ EUR in de toets aan artikel 20 VWEU.”
In aanvulling op dit rapport heeft Defence for Children bij brief van 30 januari 2019 het volgende bericht:
“Gelet hierop (rechtbank: samenvatting rapport [...] ) meent Defence for Children dat [A (voornaam)] en [B (voornaam)] zonder meer hebben voldaan aan het de bewijslast die het HvJ EUR van hen vereist in r.o. 75 t/m 78 van het arrest Chavez-Vilchez, zodat het aan de IND is om in geval van twijfel nader onderzoek te doen. (…)
Defence for Children meent dat op basis van alle overgelegde gegevens en met name het feit dat [A (voornaam)] en [B (voornaam)] zorgvuldig en meermaals zijn onderzocht door twee deskundigen, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat sprake is van een schending van artikel 7 en 24 Handvest als zij van hun vader zouden worden gescheiden. Dit nog afgezien van het feit dat Defence for Children moeder over de loop van ruim een half jaar tijd regelmatig telefonisch en ook in persoon heeft gesproken en verwacht het risico groot is dat moeder met dochters voor instandhouding van eenheid van het gezin met vader zal meeverhuizen naar Marokko.”
12. Een van de dochters van eiser is een meisje met ontwikkelingsproblemen als gevolg van vroeggeboorte. Zij is onderzocht en in therapie bij therapeute [E] . Conclusie van het rapport van 3 november 2016 is:
“Uit de verschillende onderzoeken blijkt dat [A (voornaam)] problemen ondervindt op het sensomotorische, emotionele, cognitieve en sociale ontwikkeling. Dit heeft invloed op het functioneren van [A (voornaam)] . Problemen op het cognitieve ontwikkelingsvlak (de concentratie, die ze al snel verliest, het druk zijn in haar hoofd) en op het emotionele ontwikkelingsvlak (mogen zijn wie zij is en durven vertrouwen op haarzelf) lijken het grootst en hebben dan een negatieve invloed op de sensomotorische en sociale ontwikkeling.
Kijkend naar de zwangerschapsduur en wat [A (voornaam)] in de eerste jaren van haar ontwikkeling heeft meegemaakt, heeft [A (voornaam)] veiligheid en vertrouwen op zichzelf niet helemaal kunnen ontwikkelen.”
13. De rechtbank is van oordeel dat in de rapporten de belangen van [B (voornaam)] en [A (voornaam)] goed voor het voetlicht zijn gebracht en dat uit de rapporten duidelijk naar voren komt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hen van hun vader. Daarbij trekt specifiek de situatie van [A (voornaam)] de aandacht, omdat zij een meisje is dat vanwege haar ontwikkelingsproblematiek extra zorg nodig heeft. De aanwezigheid van eiser verlicht daarbij de zorg van de moeder.
14. Ondanks deze belangen van de kinderen, die niet worden onderschat en waar verweerder ook naar heeft gekeken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de kinderen gedwongen zouden worden Nederland te verlaten vanwege hun afhankelijkheid van hun vader. Daarbij is als eerste van belang dat de kinderen bij hun moeder kunnen blijven en dat zij hen, net zoals in de periode dat eiser in detentie zat, zal kunnen opvoeden en verzorgen. Tijdens het leven van de kinderen is eiser ruim zes en een half jaar gedetineerd geweest. Hoewel hij vanaf 2014 de weekenden naar huis mocht en in 2015 tijdelijk thuis heeft gewoond, heeft de daadwerkelijke zorg van de kinderen al die tijd door de moeder plaats gevonden en gezien de stukken mag worden aangenomen dat de kinderen met haar ook een affectieve, pedagogische en hechtingsrelatie hebben. Het zwaartepunt in de zorg- en opvoedingstaken heeft altijd bij haar gelegen. Door het onthouden van een verblijfsrecht in de EU aan eiser, bestaat er dan ook geen directe noodzaak voor de kinderen om met hem het grondgebied van de EU te verlaten omdat er in Nederland geen opvoeder of verzorger meer zou zijn. Er moet in die situatie meer zijn dan een normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kinderen om tot de conclusie te komen dat dat zij genoodzaakt zouden zijn de Unie te verlaten als eiser het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten en die is in dit geval onvoldoende aannemelijk gemaakt.
15. De zorgtaken van eiser voor zijn kinderen in de periode van 2011 tot en met september 2018 waren zeer marginaal. In de periode daarna zijn de zorg- en opvoedtaken van eiser groter geworden en heeft hij daar, zo kan uit de stukken afgeleid worden, ook actief invulling aan gegeven. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er tussen eiser en zijn kinderen een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie is ontstaan of aan het ontstaan is. Het is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de kinderen in hun opvoeding worden bedreigd als eiser zijn rol als vader op een grotere afstand zou vervullen. De ondersteunende verklaringen maken dat niet anders. De conclusie van de orthopedagogen zijn algemeen geformuleerd en sluiten aan bij de algemene opvatting over een ouder-kindrelatie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het tweede onderzoek is verricht op het moment dat eiser nog maar vijf weken bij zijn kinderen verbleef na detentie. In het rapport van het tweede onderzoek is geconcludeerd dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en staat dat de kinderen kwetsbaar zijn voor ontwikkelingsproblematiek. De scheiding van de vader is hierbij echter niet de enige reden. De situatie van [A (voornaam)] vraag weliswaar extra aandacht en zorg, maar dit betekent nog niet dat er sprake is van meer afhankelijkheid van de vader, hoogstens meer zorg van de moeder als hij er niet is. Haar problematiek blijkt bovendien niet zozeer voort te vloeien uit het opgroeien in afwezigheid van haar vader, maar uit haar prematuriteit. In het tweede rapport wordt geconcludeerd dat een scheiding van vader een risico oplevert voor de ontwikkeling van de kinderen. Die conclusie maakt echter niet aannemelijk dat de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn kinderen zodanig is dat zij niet in Nederland bij hun moeder zouden kunnen blijven maar met vader naar Marokko zouden moeten gaan. Dat er een verwachting is dat de kinderen mee zullen verhuizen naar Marokko als ze gescheiden worden van de vader omdat de moeder kenbaar heeft gemaakt dat ze haar man zal volgen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij vanwege de afhankelijkheidsrelatie met de vader genoodzaakt zijn hem te volgen. Dit is immers de keuze van de moeder op dat moment.
Dat Defence for Children aandacht heeft gevraagd voor de belangen van de kinderen is begrijpelijk, maar kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen.
16. Verweerder heeft zich gelet op het bovenstaande naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de kinderen genoodzaakt zijn de Unie te verlaten als eiser het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten.
17. Eiser heeft een beroep gedaan op schending van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, omdat verweerder volgens hem in deze zaak waarin openbare orde-aspecten spelen strenger toetst dan in andere gevallen. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte het belang van de openbare orde meegewogen in het onderzoek naar de afhankelijkheidsverhouding tussen ouder en kinderen. Verweerder heeft dit weersproken en aangevoerd dat de beoordeling van de openbare orde niet in het kader van de beoordeling van de afhankelijkheid wordt meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder een andere maatstaf aanlegt in zaken waarin een openbare orde aspect speelt.
18. Eiser heeft nog aangevoerd dat het evenredigheidsbeginsel geschonden wordt omdat eiser niet kan worden uitgezet. Deze beroepsgrond treft geen doel omdat niet vaststaat dat eiser niet kan worden uitgezet. In de uitspraak waarbij de bewaring werd opgeheven is immers overwogen dat er geen signalen zijn dat ten behoeve van eiser op geen enkel moment een laissez-passer zal worden afgegeven.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet van het horen van eiser kon afzien op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is namelijk geen sprake gelet op de inhoud van het (aanvullend) bezwaarschrift. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Eiser heeft niet gevraagd om de zaak terug te wijzen naar verweerder. De rechtbank zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven omdat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
20. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU en dit niet tot inwilliging van zijn aanvraag kan leiden en het inreisverbod in stand blijft, behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
21. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser in de beroepszaak betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).
23. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
24. Voor een proceskostenveroordeling voor de voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411