Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 15 juli 2020, AWB 19/9505
woensdag 15 juli 2020 Tags: Chavez-Vilchez, Identiteit en nationaliteit
ECLI:NL:RBDHA:2020:6999
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 15-07-2020
- Datum publicatie
- 27-07-2020
- Zaaknummer
- AWB 19/9505
- Rechtsgebieden
- Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Chavez-Vilchez, identiteit en nationaliteit niet aangetoond, beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/9505
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Lorier.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 december 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig L. Warsame.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben. Hij verblijft sinds 2012 in Nederland, maar is nooit in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Op 27 maart 2019 heeft hij een aanvraag ingediend om toetsing aan het EU-recht en verlening van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw.1 Hij stelt dat hij als derdelander-ouder van zijn minderjarige Nederlandse dochter [naam 2], geboren op [geboortedatum 2]) een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU2 en het arrest Chavez-Vilchez.3 Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder allereerst verwezen naar eisers asielprocedure. In die procedure stelde eiser [naam 3] te zijn, geboren op [geboortedatum 3] te Mogadishu, Somalië. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst zijn toen ongeloofwaardig bevonden. Tevens is in die procedure zeer waarschijnlijk geacht dat eiser met een Keniaans paspoort heeft gereisd. Omdat eiser in de huidige procedure andere identiteitsgegevens heeft opgegeven, heeft verweerder hem gevraagd naar aanvullende bewijsstukken. Eiser heeft vervolgens twee nationaliteitsverklaringen en een Somalisch paspoort overgelegd, alle afgegeven door de Somalische ambassade in Brussel. Onder verwijzing naar paragraaf B1/4.2 van de Vc4 stelt verweerder zich op het standpunt dat door de Somalische autoriteiten afgegeven documenten niet kunnen dienen als bewijs voor de identiteit en nationaliteit, zodat eiser met deze documenten zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Ten overvloede heeft verweerder overwogen dat eiser zijn zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter onvoldoende heeft aangetoond.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst is in geschil of verweerder terecht van eiser vergt dat hij zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maakt. Eiser heeft betoogd dat dit vereiste in strijd is met de gedachte achter het Chavez-Vilchez arrest. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, geldt als algemeen uitgangspunt in het Unierecht dat een lidstaat van een vreemdeling mag verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maakt als hij op het grondgebied van die lidstaat wil verblijven. Verweerder heeft daarbij terecht verwezen naar punt 21 en 22 van het arrest Oulane5, waarin is bepaald dat van een EU-burger mag worden verwacht dat hij ondubbelzinnig bewijs levert voor zijn identiteit en nationaliteit indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat wil verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom dit vereiste voor een derdelander niet zou gelden of minder streng zou moeten worden toegepast. In het arrest Chavez-Vilchez was de identiteit en nationaliteit van de derdelander-ouders geen punt van geschil, zodat eisers verwijzing naar de zaak Nikolic hem niet kan baten. Dat het Hof zich in dit arrest niet over dit punt heeft uitgelaten, betekent overigens niet dat dit vereiste niet (meer) zou gelden. Uit het arrest volgt immers wel de voorwaarde dat de vreemdeling een derdelander dient te zijn die geen verblijf in een andere lidstaat heeft en dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. Deze beroepsgrond faalt.
5. Ter zitting heeft eiser verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 12 juni 2020.6 In deze uitspraak heeft de rechtbank ook geoordeeld dat aan de derdelander-ouder die stelt een afgeleid verblijfsrecht te hebben de eis mag worden gesteld zijn identiteit te bewijzen. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat bijzondere, individuele omstandigheden kunnen meebrengen dat het onverkort vasthouden aan dat vereiste in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Het is aan de desbetreffende vreemdeling om het bestaan van dergelijke omstandigheden aannemelijk te maken. In eisers geval is gesteld noch gebleken dat er sprake is van dergelijke omstandigheden, zodat de verwijzing naar deze uitspraak niet tot een ander oordeel kan leiden.
6. Verweerder heeft dus terecht als voorwaarde gesteld dat eiser zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maakt. Vervolgens heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat hij daar niet in is geslaagd. De documenten die eiser heeft overgelegd, zijn afgegeven door de Somalische ambassade in Brussel en worden om die reden door verweerder niet erkend. Bovendien heeft verweerder nog enkele kanttekeningen geplaatst bij deze documenten die in beroep niet of onvoldoende zijn weerlegd. Zo heeft verweerder opgemerkt dat uit de nationaliteitsverklaringen niet blijkt welk onderzoek de ambassade heeft gedaan. In beroep heeft eiser aangevoerd dat deze verklaringen zijn gebaseerd op een interview op de ambassade. Dit betekent dat deze documenten op basis van eisers eigen verklaringen zijn opgesteld, zodat daar niet de waarde aan kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Verder heeft verweerder opgemerkt dat op de nationaliteitsverklaring van 24 april 2018 staat dat de gegevens zijn gebaseerd op een Duits identiteitsbewijs. Eiser heeft vervolgens wisselende verklaringen afgelegd over of hij nu wel of niet in het bezit is geweest van een Duits identiteitsbewijs. Ook heeft eiser wisselend verklaard over zijn geboorteplaats: op de overgelegde documenten staat Mogadishu vermeld, maar eiser heeft verklaard te zijn geboren in Kenia. Dit alles, tezamen met het feit dat eiser in zijn asielprocedure een andere identiteit heeft opgegeven dan in de huidige procedure, maakt dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen en was er sprake van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift, zodat van een schending van de hoorplicht geen sprake is. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beroepsgronden over de zorg- en opvoedingstaken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411