Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 30 juni 2020, AWB 19/7359
dinsdag 30 juni 2020 Tags: Chavez-Vilchez, Identiteit en nationaliteit, Moeder
ECLI:NL:RBDHA:2020:6073
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 30-06-2020
- Datum publicatie
- 06-07-2020
- Zaaknummer
- AWB 19/7359
- Rechtsgebieden
- Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Beroep op arrest Chavez-Vilchez, nationaliteit en identiteit niet aangetoond, beroep ongegrond
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7359
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 juni 2020 in de zaak tussen
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] , van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [#]
eiseres,
(gemachtigde: mr. A.J. van der Werff-Dost, te Utrecht),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder,
(gemachtigde: mr. H. Chamkh, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2019 heeft verweerder (ambtshalve) bepaald dat in het geval van eiseres niet wordt overgegaan tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
Bij besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 5 februari 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het beroep aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen de door eiseres ter zitting overgelegde documenten ter onderbouwing van haar identiteit en nationaliteit te onderzoeken.
Verweerder heeft op 26 maart 2020 de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten overgelegd en gereageerd op de door eiseres overgelegde documenten.
Op 24 april 2020 heeft eiseres een nadere reactie ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 19 juni 2020.
Overwegingen
1. Aan eiseres is bij brief van 7 november 2019 meegedeeld dat de rechtbank vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht. Gelet op de overgelegde gegevens wordt het verzoek van eiseres om over te gaan tot nihilstelling definitief gehonoreerd.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij de door verweerder op 19 juni 2020 ingebrachte stukken niet bij haar beoordeling zal betrekken en dus buiten beschouwing zal laten, omdat die stukken na sluiting van het onderzoek zijn ingediend.
3. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiseres heeft twee dochters, te weten [dochter 1] , geboren op [geboortedatum dochter 1] en [dochter 2] , geboren op [geboortedatum dochter 2] . [voornaam dochter 2] heeft de Nederlandse nationaliteit.
4. Op 29 november 2017 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 1 mei 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 30 mei 2018 (NL18.8815) is het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Op 4 juli 2018 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 februari 2019 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 19 april 2019 (NL19.4576) is het beroep tegen het besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft op 19 september 2019 een nieuw besluit op de opvolgende asielaanvraag van eiseres genomen en daarbij de aanvraag wederom niet-ontvankelijk verklaard.
Tijdens de laatste asielprocedure is gebleken dat het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 (C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354) mogelijk gevolgen heeft voor eiseres. Bij brief van 26 maart 2019 heeft verweerder eiseres daarom in de gelegenheid gesteld om daartoe aanvullende stukken te overleggen. Eiseres heeft daarop op 23 april 2019 (onder andere) een verklaring van 8 april 2019 van de Guineese ambassade te Brussel overgelegd.
Verweerder heeft vervolgens ambtshalve besloten dat eiseres niet voor afgifte van een verblijfsdocument op basis van het Chavez-Vilchez arrest in aanmerking komt.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt door middel van het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart, dan wel haar identiteit en nationaliteit met andere middelen ondubbelzinnig heeft aangetoond. De overgelegde verklaring van de Guinese ambassade toont de identiteit en nationaliteit van eiseres niet ondubbelzinnig aan, nu daarop geen pasfoto staat. Gelet op het voorgaande kan verweerder niet vaststellen of eiseres rechten kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Daarom kan geen afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 VWEU ontstaan zodat geen verblijfsdocument kan worden afgegeven.
6. Eiseres voert aan dat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar jongste kind, [voornaam dochter 2] , niet wordt betwist. Eiseres is de verzorgende ouder van [voornaam dochter 2] . [voornaam dochter 2] heeft de Nederlandse nationaliteit en mag in Nederland blijven. Verweerder stelt ten onrechte dat door het niet vaststaan van de identiteit van eiseres, niet kan worden vastgesteld of er rechten aan het arrest Chavez-Vilchez kunnen worden ontleend. Dat een lidstaat mag verlangen dat een derdelander zijn identiteit aannemelijk maakt, betekent niet dat een dergelijke regel zodanig mag worden toegepast dat hiermee de rechten van een kind als Unieburger worden aangetast. De nieuw aangebrachte voorwaarde in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is te ongenuanceerd en niet in overeenstemming met het Unierecht. Eiseres doet in dit verband een beroep op artikel 24, tweede lid, van het Handvest van de Grondrechten van de EU (het Handvest) en artikel 3 van het (Internationaal) Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Het stellen van nationaalrechtelijke eisen mag niet tot gevolg hebben dat de Unierechtelijke burgerschapsrechten van een kind worden aangetast. In het bestreden besluit ontbreekt een belangenafweging. Ter zitting heeft eiseres zich, desgevraagd, toegelicht dat het bestreden besluit niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat volgens het Unierecht en jurisprudentie van het Hof, een lidstaat bewijs van identiteit en nationaliteit mag verlangen van een vreemdeling die op zijn grondgebied wenst te verblijven. Dit blijkt onder meer uit het arrest Oulane van het Hof van 17 februari 2005 (C-215/03, ECLI:EU:C:2005:95) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 4 juli 2019 (AWB 18/7122 en AWB 18/7123). Het beroep op artikel 24 van het Handvest en artikel 3 IVRK doet er niet aan af dat pas nadat de identiteit en nationaliteit van de derdelander is vastgesteld, kan worden vastgesteld of de vreemdeling daadwerkelijk de ouder is van het Nederlandse minderjarige kind, of de vreemdeling derdelander is en of geen sprake is van contra-indicaties. Voorts kan dan pas worden vastgesteld of referent bij verblijfsweigering aan eiseres ook inderdaad de Europese Unie zou moeten verlaten. Nu de identiteit en nationaliteit niet zijn vastgesteld kan niet worden toegekomen aan de verdere beoordeling van het arrest Chavez-Vilchez en artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
In beroep heeft eiseres de volgende documenten overgelegd:
- een kopie van een onvertaalde verklaring (Attestation) van de Guineese ambassade te Brussel;
- een kopie van een Guineese identiteitskaart.
Beide documenten zijn afgegeven op 3 februari 2020. De originele documenten heeft eiseres in haar bezit. Uit de verklaring volgt dat de Guineese ambassade geen paspoort kan afgeven. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat er een identificerend gehoor op de Guineese ambassade heeft plaatsgevonden ter verkrijging van de Guineese identiteitskaart. Ook heeft zij een Guineese geboorteakte overgelegd bij de ambassade. Zij heeft toegelicht dat de Guineese ambassade haar gegevens heeft gecontroleerd bij de autoriteiten in Guinee. De geboorteakte heeft zij ook in haar bezit. In totaal is eiseres drie keer bij de Guineese ambassade geweest ter verkrijging van voornoemde documenten.
Verweerder heeft zich ter zitting bereid verklaard om de door eiseres, in beroep, overgelegde stukken nader te onderzoeken. Ook heeft verweerder verzocht om een toelichting van de door eiseres ter zitting toegelichte werkwijze van de Guineese ambassade.
Verweerder heeft zich op 25 maart 2020, samengevat, op het volgende standpunt gesteld. De aanvullende stukken zijn door Bureau Documenten op echtheid onderzocht en de uitkomsten leiden niet tot een andere conclusie dan in het bestreden besluit. Ten aanzien van de consulaire identiteitskaart heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken hoe de identiteit van eiseres op de ambassade zou zijn vastgesteld en op basis van welk onderzoek dit document is afgegeven. Daarbij komt dat op de identiteitskaart niet expliciet is vermeld dat eiseres de Guineese nationaliteit bezit. De door eiseres overgelegde e-mail van 12 februari 2020 gericht aan de Guineese ambassade, die onbeantwoord is gebleven, is onvoldoende om bewijsnood aan te nemen. De door eiseres overgelegde verklaring van de Guineese ambassade van 8 april 2019, waaruit blijkt dat men buiten Guinee geen paspoort kan afgeven, doet aan het voorgaande niet af, omdat eiseres ook met andere middelen haar identiteit en nationaliteit kan aantonen. Ook is door eiseres een kopie van een uitspraak van de rechtbank N’Zerekore van 22 oktober 2019 overgelegd. Bureau Documenten kan echter geen uitspraak doen over de echtheid, afgifte en opmaak omdat het betreffende stuk een kopie betreft. Daarnaast heeft Bureau Documenten aangegeven dat het uittreksel van de burgerlijke stand en de rechterlijke uitspraak samen de geboorteregistratie vormen. Nu eiseres alleen (een kopie van) de uitspraak van de rechtbank heeft overgelegd, kan aan dit stuk niet de waarde worden toegekend die eiseres daaraan wenst te hechten. Het document is evenmin een identificerend document omdat het geen pasfoto bevat.
Eiseres heeft op 3 april 2020 de originele uitspraak van 22 oktober 2019 toegezonden aan verweerder. Voorts heeft eiseres in een aanvullende reactie van 24 april 2020 aangevoerd dat zij ook een uittreksel van de burgerlijke stand heeft opgevraagd maar nog niet heeft ontvangen. Verweerder dient dit af te wachten. Eiseres stelt dat Bureau Documenten de originele uitspraak van 22 oktober 2019 dient te onderzoeken omdat dit kan leiden tot een ander oordeel. Voorts is zij van mening dat zij haar identiteit en nationaliteit voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op het tijdsverloop tussen de eerste verklaring van de Guineese ambassade en het verstrekken van de consulaire identiteitskaart, en de verklaringen van eiseres, is het aannemelijk dat de consulaire identiteitskaart is verstrekt naar aanleiding van onderzoek in het land van herkomst.
De rechtbank overweegt, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar identiteit en nationaliteit nog altijd niet heeft aangetoond. Het feit dat eiseres inmiddels een originele uitspraak van de rechtbank van 22 oktober 2019 heeft overgelegd, doet er niet aan af dat eiseres nog steeds geen uittreksel van de burgerlijke stand heeft overgelegd. Zoals uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 10 maart 2020 blijkt en door eiseres niet is betwist, vormen het uittreksel van de burgerlijke stand en de rechterlijke uitspraak tezamen de geboorteregistratie. Nu eiseres heeft verzuimd dit uittreksel over te leggen, volgt de rechtbank haar niet in haar stelling dat verweerder alsnog het origineel van de rechtbankuitspraak dient te onderzoeken.
Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd op welke wijze de ambassade tot afgifte van de verklaring en de consulaire identiteitskaart is overgegaan. Eiseres heeft niet onderbouwd hoe het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit en nationaliteit heeft plaatsgevonden, zodat niet kan worden uitgesloten dat de verklaring en de consulaire identiteitskaart slechts zijn afgegeven op basis van de eigen verklaringen van eiseres. Dat uit tijdsverloop moet worden afgeleid dat er onderzoek is verricht in het land van herkomst, zoals eiseres stelt, acht de rechtbank onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiseres, dat door de weigering van het verblijfsrecht slechts te baseren op het onvoldoende aannemelijk maken van de identiteit en nationaliteit van eiseres, sprake is van strijd met het Unierecht. Daartoe overweegt de rechtbank dat volgens het Unierecht en volgens vaste rechtspraak van het Hof als algemeen uitgangspunt geldt dat een lidstaat van een vreemdeling mag verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maakt als hij op het grondgebied van die lidstaat wil verblijven. Dit wordt onder meer bevestigd in de punten 21 en 22 van het arrest Oulane, waar verweerder naar verwijst. Zoals volgt uit het arrest Chavez-Vilchez moet een lidstaat in zaken als de onderhavige immers kunnen vaststellen of de vreemdeling een derdelander is die al dan niet een verblijfsrecht in een ander lidstaat heeft. De vaststelling hiervan is mede van belang voor de beantwoording van de vraag of het ontzeggen van het recht om in een lidstaat te verblijven ertoe zal leiden dat de minderjarige Unieburger zal worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten. Deze voorwaarde acht de rechtbank niet in strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Deze voorwaarde doet op zichzelf ook geen afbreuk aan de nuttige werking van artikel 20 van het VWEU. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 24 van het Handvest en artikel 3 IVRK, omdat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende van het belang van het kind is uitgegaan, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verweerder onvoldoende waarde heeft gehecht aan het belang van het kind. Aangezien eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt, is niet gebleken dat zij derdelander is en of dat zij al dan niet verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat. Daarom is ook niet vast komen te staan dat [voornaam dochter 2] , als aan eiseres geen verblijfsrecht in Nederland wordt verleend, genoodzaakt wordt de Unie te verlaten en haar belangen daarom in het geding zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier, op 30 juni 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411