Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 28 november 2019, AWB 19/2947

ECLI:NL:RBDHA:2019:12909

 
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
28-11-2019
Datum publicatie
06-12-2019
Zaaknummer
AWB 19/2947
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie

Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit, is gehuwd met een Nederlander en samen hebben zij een minderjarige dochter, ook van Nederlandse nationaliteit (referente). Eiseres heeft verzocht om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 Vw en heeft daarbij een beroep gedaan op een arrest van het Hof in de zaak Chavez Vilchez. Verweerder heeft eiseres het gevraagde document niet verstrekt omdat de weigering een dergelijk document af te geven niet tot gevolg heeft dat referente het grondgebied van de EU dient te verlaten. Immers, eiseres is in het bezit van een Spaanse verblijfsvergunning en heeft daarmee rechtmatig verblijf in Spanje. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat de bewijslast in eerste instantie bij de derdelander ouder ligt om gegevens te verschaffen die aantonen dat het weigeren van het verblijfsrecht in Nederland tot gevolg heeft dat het Nederlandse kind de EU zou moeten verlaten. Eiseres heeft echter haar stelling, dat het voor referente niet mogelijk is om bij eiseres in Spanje verblijfsrecht te verkrijgen, dat zij daardoor genoodzaakt is om met referente naar Marokko te vertrekken en dus het grondgebied van de EU te verlaten, op geen enkele wijze nader onderbouwd of geconcretiseerd. Evenmin volgt de rechtbank eiseres in haar betoog dat door de afwijzing van de aanvraag het contact van referente met haar vader verloren zal gaan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vader van referente, gezien zijn Nederlandse nationaliteit, gebruik kan maken van zijn recht van vrij verkeer en zo het contact met referente in Spanje kan onderhouden. Ook referente kan, gezien haar Nederlandse nationaliteit, zich op elk gewenst moment naar Nederland begeven. Daar komt bij dat eiseres niet heeft onderbouwd dat de vader geen verblijfsrecht in Spanje toekomt. Het beroep is ongegrond.

Wetsverwijzingen
Vreemdelingenwet 2000 9
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/2947

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Marokkaanse nationaliteit,

eiseres,

(gemachtigde: mr. R. Heringa, advocaat te Amstelveen),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Bij besluit van 23 maart 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 30 juli 2019 een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 12 augustus 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder is een tolk, E. Elidrissi, ter zitting verschenen, alsmede de echtgenoot van eiseres, hun dochter en mr. dr. E. Hilbrink, werkzaam bij Stichting Migratierecht Nederland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende.
    1.1 Eiseres is op 7 januari 2014 in Marokko in het huwelijk getreden met de heer [echtgenoot] , van Nederlandse nationaliteit. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum 2] hun dochter geboren, [dochter] , ook van Nederlandse nationaliteit. Eiseres draagt samen met haar echtgenoot de zorg over hun dochter en zij hebben samen het gezag over haar. Eiseres beoogt verblijf bij [dochter] , verder te noemen referente, en heeft bij deze aanvraag een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 in de zaak Chavez-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354).
    1.2 Eiseres is in het bezit van een Spaans verblijfsdocument, geldig tot 11 augustus 2021 op grond waarvan eiseres rechtmatig verblijf in Spanje heeft.

  2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de afwijzing niet tot gevolg heeft dat referente gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten. Immers, eiseres is in het bezit van een Spaans verblijfsdocument en heeft daarmee rechtmatig verblijf in Spanje. Op basis van deze verblijfsvergunning kan eiseres samen met referente in een andere EU-lidstaat verblijven en wordt referente niet gedwongen om het grondgebied van de EU te verlaten. Bovendien heeft de vader van referente ook de Nederlandse nationaliteit en eiseres heeft niet aangetoond dat de vader niet alleen de zorg voor referente kan dragen. Ook daarom is geen sprake van een situatie dat referente wordt gedwongen om het grondgebied van de EU te verlaten.

  3. Eiseres voert aan dat haar geen verblijfsrecht in Nederland kan worden ontzegd op grond van de omstandigheid dat zij verblijfsrecht in Spanje heeft. Immers, verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat referente, als burger van de EU, onvoorwaardelijk verblijfsrecht heeft in Spanje. Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) is ook geldig in Spanje. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn moeten Unieburgers over voldoende middelen van bestaan beschikken als zij meer dan drie maanden in een andere lidstaat willen verblijven. Eiseres en referente beschikken echter niet over voldoende middelen. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar het arrest van het Hof van 10 oktober 2013 in de zaak Alokpa (C-86/12) en een artikel van mr. dr. E. Hilbrink in A&MR 2018, nummer 9, pagina 450-452. Het enkele feit dat eiseres verblijfsrecht heeft in Spanje betekent niet zonder meer dat ook haar echtgenoot en referente verblijfsrecht in Spanje genieten. In het kader van de bewijslast met betrekking tot het verblijfsrecht in een andere lidstaat verwijst eiseres naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3137).
    Voorts voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte niet de overige aspecten, die niet direct betrekking hebben op de vraag of referente als gevolg van het bestreden besluit gedwongen wordt de EU te verlaten, in de besluitvorming heeft betrokken. Eiseres doet in dit verband een beroep op het arrest van het Hof van 13 september 2016 in de zaak Rendon Marin (ECLI:EU:C:2016:675). In het licht van dit arrest had verweerder moeten onderzoeken of van referente, gelet op alle omstandigheden, gevergd kan worden dat zij zich in Spanje vestigt. Hierbij is de band tussen referente en haar vader van belang. De vader heeft geen verblijfsrecht in Spanje omdat hij niet aan het middelenvereiste voldoet en ook niet kan voldoen omdat hij arbeidsongeschikt is. Als referente zich in Spanje zou vestigen, zou dat betekenen dat zij niet meer bij haar vader kan verblijven. Eiseres wijst in dit verband ook op het arrest van het Hof van 6 december 2012 in de zaak O.S. en L. (C-356/11 en C-357/11). In dit arrest wordt belang gehecht aan de vraag of door het vertrek van referente uit de lidstaat van haar nationaliteit contact met de niet-verzorgende biologische ouder wordt ontzegd. Deze redenering is in onderhavig geval nog sterker nu referente door haar beide ouders wordt verzorgd en bij vertrek naar Spanje niet meer bij haar vader kan verblijven.

3.1

De rechtbank overweegt als volgt.

3.1.1

In het arrest Chavez-Vilchez heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:

“78. Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 20 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat aan het verblijfsrecht op zijn grondgebied van een onderdaan van een derde land, ouder van een minderjarig kind dat de nationaliteit van die lidstaat heeft, voor wie hij dagelijks daadwerkelijk zorgt, de verplichting verbindt dat die onderdaan de gegevens verschaft die aantonen dat het kind bij een weigering om een verblijfsrecht toe te kennen aan de ouder die onderdaan van een derde land is, het effectieve genot van de essentie van de aan de status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd doordat het genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten. Het is echter aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat om aan de hand van de door de onderdaan van een derde land verschafte gegevens het nodige onderzoek te doen teneinde, gelet op alle omstandigheden van het geval, te kunnen beoordelen of een weigering dergelijke gevolgen zou hebben.”

3.1.2

Zoals volgt uit de hiervoor geciteerde overweging van het Hof in het arrest Chavez-Vilchez is het in eerste instantie aan de derdelander ouder om gegevens te verschaffen die aantonen dat het weigeren van het verblijfsrecht in Nederland tot gevolg heeft dat het Nederlandse kind de EU zou moeten verlaten. De hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 september 2019 brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat de bewijslast in deze procedure anders zou liggen. In de zaak die bij de Afdeling voorlag waren door de derdelander ouder, tevens hoofdverzorger van de minderjarige Unieburger, voldoende gegevens verstrekt in de zin van de onder 3.1.1 weergegeven overweging van het Hof.

3.1.3

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan de volgens het Hof op haar rustende bewijslast voldaan. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiseres verblijfsrecht heeft in Spanje. Eiseres heeft haar stelling dat het voor referente niet mogelijk is om bij eiseres in Spanje verblijfsrecht te verkrijgen, dat zij daardoor genoodzaakt is om met referente naar Marokko te vertrekken en dus het grondgebied van de EU zal moeten verlaten, op geen enkele wijze nader geconcretiseerd of onderbouwd. Eiseres heeft betoogd dat een dergelijk verblijfsrecht aan referente zal worden ontzegd, omdat eiseres niet voldoet aan het middelenvereiste als vastgelegd in artikel 14 van richtlijn 2004/38/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn). Eiseres heeft dat echter op geen enkele wijze aangetoond. Zij heeft geen besluit van de Spaanse autoriteiten overgelegd waaruit blijkt dat een verzoek om gezinshereniging van referente is afgewezen. Bovendien is de stelling dat eiseres niet in staat is om in Spanje middelen van bestaan te verwerven op geen enkele wijze onderbouwd. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat uit het Spaanse verblijfsdocument blijkt dat het eiseres is toegestaan om te werken. Eiseres heeft geen medische documenten ingebracht, noch is gesteld of gebleken dat eiseres niet in staat zou zijn om werkzaamheden te verrichten en daarmee middelen van bestaan te verwerven. Uit de door eiseres overgelegde email van [naam] van 3 september 2019 blijkt dat evenmin. De conclusie is dat eiseres niet concreet heeft onderbouwd dat referente in Spanje geen verblijfsrecht bij eiseres zal kunnen verkrijgen.

3.1.4

Het uitgangspunt van een beoordeling als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez is de vraag of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding met eiseres, dat referente gedwongen wordt het grondgebied van het EU in zijn geheel te verlaten als eiseres geen verblijfsrecht heeft in Nederland. In dit geval is daarvan geen sprake. Immers, de vader van referente heeft – net als referente zelf – de Nederlandse nationaliteit en eiseres heeft verblijfsrecht in Spanje. Referente wordt dan ook door het standpunt van verweerder, dat eiseres in Nederland op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie geen afgeleid verblijfsrecht toekomt, niet gedwongen het grondgebied van de EU in zijn geheel te verlaten. Er is geen sprake van de situatie dat referente het nuttige effect van het burgerschap van de Unie wordt ontnomen. De verwijzing van eiseres naar het arrest van het Hof in de zaak K.A. van 8 mei 2018 (C-82/16) treft reeds daarom geen doel.

3.1.5

Voorts volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat door afwijzing van de aanvraag het contact van referente met haar vader verloren zal gaan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vader van referente gezien zijn Nederlandse nationaliteit gebruik kan maken van zijn recht van vrij verkeer en zo het contact met referente in Spanje kan onderhouden. Ook kan referente zich gezien haar Nederlandse nationaliteit op elk gewenst moment naar Nederland begeven. Daar komt bij dat eiseres niet heeft onderbouwd dat de vader geen verblijfsrecht in Spanje toekomt. Eiseres heeft geen afgewezen aanvraag van haar echtgenoot tot het verkrijgen van verblijf in Spanje overgelegd. Verder heeft eiseres haar stelling, dat haar echtgenoot geen verblijf toekomt omdat hij niet aan het middelenvereiste kan voldoen vanwege zijn arbeidsongeschiktheid, onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. De brief van WerkSaam van 2 juli 2018 is daartoe onvoldoende, omdat uit deze brief enkel blijkt dat de echtgenoot van eiseres, vader van referente, tijdelijk tot 2 juli 2023 is ontheven van de verplichting om algemeen geaccepteerd arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden. Uit deze brief blijkt niet dat de echtgenoot blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
Bovendien is niet gebleken dat eiseres zich niet op reguliere gronden rechtmatig bij referente in Nederland zou kunnen voegen, zodat referente in Nederland contact met beide ouders kan onderhouden. Van een zodanige aanvraag en afwijzing daarvan is niet gebleken.

3.1.6

Het beroep op het arrest Rendon Marin heeft verweerder terecht niet tot een ander besluit gebracht, reeds vanwege het feit dat in die zaak – in tegenstelling tot onderhavige zaak – sprake was van een enig verzorgende ouder. Met betrekking tot de verwijzing van eiseres naar het arrest O.S. en L. heeft verweer zich terecht op het standpunt gesteld dat ook dit arrest niet op onderhavige situatie van toepassing is, omdat in dit arrest een wezenlijk andere gezinssituatie aan de orde was. In de situatie van referente is geen sprake van samengestelde gezinnen met meerdere kinderen. In het geval van referente is sprake van de situatie dat zij door haar beide biologische ouders wordt verzorgd en dat beide ouders het gezag hebben over haar, zoals door eiseres ter zitting nogmaals is bevestigd.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzitter, en mrs. E.P.W. van de Ven en A.J. van Putten, rechters, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2019.

griffier rechter

afschrift verzonden aan partijen op:

Coll:

Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Terug naar overzicht