Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 28 januari 2019, AWB 18/7510
maandag 28 januari 2019 Tags: Chavez-Vilchez, Identiteit en nationaliteit, Moeder
ECLI:NL:RBDHA:2019:1462
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 28-01-2019
- Datum publicatie
- 20-02-2019
- Zaaknummer
- AWB 18/7510 en 18/7511
- Rechtsgebieden
- Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Artikel 9 Vw, Chavez-Vilchez, identiteit en nationaliteit niet aangetoond
De rechtbank stelt voorop dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder, in weerwil van hetgeen eiseres stelt, niet het paspoortvereiste aan eiseres tegenwerpt maar enkel dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet op enigerlei wijze heeft onderbouwd. Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen. De vraag is of dat terecht is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij is van belang dat als algemeen uitgangspunt geldt dat een lidstaat van een vreemdeling mag verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maakt indien hij op het grondgebied van die lidstaat wil verblijven. Dat dit niet als vereiste is genoemd in het arrest Chavez Vilchez, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof heeft zich in dat arrest immers niet over dit punt uitgelaten, nu de identiteit en nationaliteit van de vreemdelingen toen niet onderwerp van het geschil waren. Uit het arrest volgt echter wel de voorwaarde dat de vreemdeling een derdelander dient te zijn, zodat hieruit volgt dat eiseres dit aannemelijk dient te maken.
- Wetsverwijzingen
- Vreemdelingenwet 2000 9
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
JV 2019/64
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/7510 (beroep)
AWB 18/7511 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 25 januari 2019 in de zaak tussen
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum 1] , van Keniaanse nationaliteit,
eiseres / verzoekster,
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Artan, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor verblijf bij haar dochter [naam 1] (referente) op grond van het arrest van het Hof van Justitie inzake Chavez Vilchez (C-133/15), afgewezen.
Bij besluit van 20 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 12 december 2018 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft de rechtbank bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Overwegingen
-
Aan eiseres is bij brief van 23 oktober 2018 meegedeeld dat de rechtbank vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht. Gelet op de overgelegde gegevens wordt het verzoek van eiseres om over te gaan tot nihilstelling definitief gehonoreerd.
-
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres heeft twee dochters, te weten [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] te België en [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] te Nederland. [naam 1] is op 2 mei 2017 erkend door de heer [naam 3] van Nederlandse nationaliteit.
-
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de moeder is van referente. Op de geboorteakte van referente staat vermeld dat [eiseres] de moeder is, maar eiseres heeft niet aangetoond dat zij dat is. Eiseres beschikt immers niet over een document waarmee zij haar identiteit en nationaliteit kan aantonen. Eiseres heeft gebruik gemaakt van een vals paspoort en zij heeft geen ander document overgelegd waarmee zij haar identiteit en nationaliteit kan aantonen. Door gebruik te maken van een vals paspoort is bovendien twijfel gerezen aan de door eiseres gestelde identiteit en nationaliteit. Daarbij is ook van belang dat eiseres heeft aangegeven dat zij in België een asielprocedure heeft gevoerd onder de achternaam [naam 4] . Volgens het Unierecht en vaste jurisprudentie mag een lidstaat een bewijs van identiteit en nationaliteit verlangen van de vreemdeling die op zijn grondgebied wenst te verblijven. Verweerder verwijst naar het arrest Oulane van 17 februari 2005 van het Hof van Justitie (het Hof, C-215/03). Niet is gebleken dat eiseres ten aanzien van het aantonen van haar identiteit en nationaliteit in bewijsnood verkeert. Het overgelegde DNA-onderzoek leidt niet tot een ander oordeel omdat niet kan worden vastgesteld wie zich hebben gemeld voor dit onderzoek. Identificatie aan de hand van een pasfoto volstaat niet. Verweerder heeft ook nooit uitdrukkelijk, ondubbelzinnig of ongeclausuleerd een toezegging gedaan dat een DNA-onderzoek zou leiden tot een positieve beslissing. Ook als er vanuit gegaan moet worden dat met het DNA-onderzoek de biologische band tussen eiseres en referente is aangetoond, is de identiteit en nationaliteit van eiseres nog immer niet is komen vast te staan. Verweerder gaat daarom zelf niet over tot DNA-onderzoek. Als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee de identiteit en nationaliteit kan worden aangetoond, kan verweerder niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, Vw. Verweerder verwijst daarbij naar paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De stelling dat WBV 2018/4 een wijziging van de regels betekent en dat artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) van toepassing zou zijn, wordt niet gevolgd. De toevoeging in B10/2.2. van de Vc betreft een verduidelijking van jurisprudentie en toepassing hiervan in het beleid. Gelet op de opzet en doelstelling wordt geconcludeerd dat deze regel niet onevenredig is, daar eenzelfde plicht aan een burger van de Unie wordt gelegd.
-
Eiseres voert (samengevat) aan dat verweerder ten onrechte aan haar geen document als bedoeld in artikel 9 Vw heeft verleend omdat zij haar identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Ten onrechte stelt verweerder onder verwijzing naar paragraaf B10/2.2. Vc dat eiseres haar identiteit en nationaliteit met een geldig document voor grensoverschrijding aannemelijk moet maken. Dit criterium was ten tijde van de aanvraag en het bezwaarschrift nog niet in paragraaf B10/2.2. Vc opgenomen. Door de per 1 juli 2018 in werking getreden nieuwe beleidsregels tegen te werpen, handelt verweerder in strijd met artikel 3.103 Vb, gelezen in samenhang met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft voorts in twee andere zaken, met dezelfde gemachtigde, een artikel 9 Vw document verstrekt aan die vreemdelingen terwijl zij hun nationaliteit of identiteit ook niet met een officieel document hadden aangetoond. In één van deze twee zaken is een e-mail van 14 december 2017 door een medewerker van verweerder aangegeven dat bij de toepassing van het Chavez Vilchez arrest geen paspoortvereiste geldt. Ten onrechte stelt verweerder dat deze mail geen waarde heeft omdat het paspoortvereiste niet aan eiseres wordt tegengeworpen. Waar het woord “paspoortvereiste” wordt gebruikt, gaat het uiteraard om de vraag of er een verplichting bestaat voor de vreemdeling om zijn nationaliteit en identiteit aan te tonen. Uit de jurisprudentie van het Hof over Chavez Vilchez blijkt niet dat deze bestaat. De verwijzing naar het arrest Oulane gaat niet op, omdat nergens uit blijkt dat dit arrest ziet op dezelfde verblijfsrechtelijke grondslag. Eiseres heeft aangetoond dat zij voldoet aan de relevante criteria uit het arrest Chavez Vilchez, namelijk dat zij de verzorgende ouder is van een Nederlands kind. Eiseres verwijst naar:
- de geboorteakte van referente;
- de erkenning door de Nederlandse vader;
- foto’s van referente en eiseres;
- een verklaring van een hulpverlener;
- een verklaring van een medewerker van de gemeente Haarlem;
- het DNA onderzoek inclusief toelichting van de betrokken arts.
Eiseres draagt de wettelijke, financiële en affectieve last van het kind, hetgeen het beslissend criterium dient te zijn.
De rechtbank stelt voorop dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder, in weerwil van hetgeen eiseres stelt, niet het paspoortvereiste aan eiseres tegenwerpt maar enkel dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet op enigerlei wijze heeft onderbouwd. De vraag is of dat terecht is.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij is van belang dat als algemeen uitgangspunt geldt dat een lidstaat van een vreemdeling mag verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maakt indien hij op het grondgebied van die lidstaat wil verblijven. Dat dit niet als vereiste is genoemd in het arrest Chavez Vilchez, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof heeft zich in dat arrest immers niet over dit punt uitgelaten, nu de identiteit en nationaliteit van de vreemdelingen toen niet onderwerp van het geschil waren. Uit het arrest volgt echter wel de voorwaarde dat de vreemdeling een derdelander dient te zijn, zodat hieruit volgt dat eiseres dit aannemelijk dient te maken. De omstandigheid dat in het beleid B10/2.2 Vc, zoals dat gold ten tijde van de aanvraag van eiseres, het aantonen van de identiteit en nationaliteit niet expliciet als voorwaarde was opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat deze toevoeging in B10/2.2 Vc enkel een verduidelijking betreft van het algemeen geldende uitgangspunt dat verweerder pas kan vaststellen of sprake is van rechtmatig verblijf als (familielid van) een gemeenschapsonderdaan indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling duidelijk is. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat verweerder in strijd met artikel 3.103 Vb handelt.
Dat verweerder in twee andere zaken, met dezelfde gemachtigde, een artikel 9 Vw document heeft verstrekt aan de vreemdeling terwijl zij hun nationaliteit of identiteit ook niet met een officieel document hadden aangetoond, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft dit standpunt immers niet onderbouwd. Anders dan eiseres (kennelijk) betoogt, volgt uit de overlegde e-mail van 14 december 2017 niet dat de vreemdeling in deze zaak zijn identiteit en nationaliteit niet op enigerlei andere wijze had aangetoond.
Ten slotte heeft verweerder terecht in casu gesteld dat eiseres haar identiteit en nationaliteit op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Eiseres heeft immers een vals paspoort overgelegd, zodat verweerder niet van de daarin vermelde informatie kan uitgaan. De overige door eiseres overgelegde documenten zoals opgesomd onder rechtsoverweging 4 tonen haar identiteit of nationaliteit niet aan. Dat uit deze bewijsmiddelen zou blijken dat referente wettelijk, financieel en affectief ten laste komt van eiseres kan niet tot een ander oordeel leiden.
5. Eiseres voert voorts aan dat het haar niet lukt om een paspoort te verkrijgen van de Keniaanse ambassade. Eiseres verkeert daarom in bewijsnood. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een verklaring van de heer [naam 5] , die meerdere keren mee is gegaan naar de Keniaanse ambassade, en een verklaring van de ambassade waaruit blijkt dat zij de aanvraag in behandeling nemen, overgelegd. Hieruit blijkt dat eiseres zich wel degelijk heeft ingezet om een paspoort aan te vragen maar de ambassade zich onwelwillend opstelt. Voorts stelt verweerder ten onrechte dat uit het arrest Chavez Vilchez volgt dat de bewijslast enkel bij eiseres ligt. Verweerder heeft ook een onderzoeksplicht om de nuttige werking en het effectief genot van artikel 20 van het Verdrag inzake de werking van de EU (VWEU) te garanderen.
Dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet kan aantonen omdat zij in bewijsnood zou verkeren, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de Keniaanse ambassade tot op heden zou weigeren een paspoort aan haar te verstrekken. Uit de door eiseres gegeven toelichting en de overgelegde verklaring van de ambassade blijkt immers dat de ambassade onlangs haar aanvraag voor een paspoort in behandeling heeft genomen. De enkele stelling dat een medewerker van de ambassade heeft verklaard dat het onwaarschijnlijk is dat zij een paspoort krijgt, is onvoldoende voor het oordeel dat dat op voorhand is uitgesloten dat aan eiseres een paspoort zal worden verstrekt. Bovendien acht de rechtbank in dit kader van belang dat eiseres ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij over haar geboorteakte zou beschikken en in het bezit zou zijn van een school(verlatings)pas, waarmee zij haar identiteit en nationaliteit zou kunnen aantonen. Eiseres heeft daarom niet aangetoond dat sprake is van bewijsnood. Dat verweerder op grond van artikel 20 VWEU ook een onderzoeksplicht heeft, doet er niet aan af dat het in eerste instantie aan eiseres is om haar identiteit en nationaliteit op enigerlei wijze aannemelijk te maken. Dat heeft zij tot op heden niet gedaan.
6. Eiseres voert voorts aan dat het in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel is dat verweerder enerzijds suggereert dat een DNA-onderzoek van groot belang is voor de vaststelling van de identiteit en de familieband en dat verweerder, nadat de DNA-test is gedaan en betaald geen enkele interesse hierin toont. Voorts kan en dient verweerder bij twijfel zelf ook een DNA- onderzoek uit (te) voeren.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat door of namens verweerder uitdrukkelijk, ondubbelzinnig of ongeclausuleerd aan eiseres een toezegging is gedaan dat een DNA-onderzoek zou leiden tot een positieve beslissing op haar aanvraag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt daarom. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres met het overgelegde DNA-onderzoek niet haar eigen identiteit en nationaliteit heeft aangetoond. Ook met een door of namens verweerder uitgevoerd DNA-onderzoek door verweerder zelf, kan eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aantonen, zodat niet valt in te zien waarom verweerder hiertoe moet overgaan. Deze beroepsgrond faalt daarom.
7. Eiseres voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan het belang van het kind, referente, terwijl dit op grond van het arrest Chavez Vilchez het leidend beginsel dient te zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aangezien eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt, is niet gebleken zij een derdelander is dan wel dat zij geen verblijfsrecht in een andere lidstaat heeft. Daarom is evenmin vast komen te staan dat referente, indien aan eiseres geen verblijfsrecht in Nederland wordt verleend, genoodzaakt wordt de Unie te verlaten en haar belangen daarom in het geding zijn. De beroepsgrond faalt.
8. Eiseres voert ten slotte aan dat zij ten onrechte niet is gehoord.
De rechtbank verwerpt de beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord. Uit het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Eiseres heeft immers in bezwaar op geen enkele wijze haar identiteit en nationaliteit alsnog aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
11. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411