Rechtbank Den Haag (zp Haarlem), 19 november 2020, AWB 19/8572

ECLI:NL:RBDHA:2020:11879

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19-11-2020
Datum publicatie
24-11-2020
Zaaknummer
AWB-19_8572
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie

aanvraag om afgifte van een document op grond van artikel 9 Vw als gemeenschapsonderdaan. Eiser en zijn kinderen vallen niet binnen de reikwijdte van het arrest Chavez Vilchez omdat eiser een Spaanse verblijfsvergunning heeft en zijn Nederlandse kinderen daarom niet als gevolg van het bestreden besluit gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 19/8572 (beroep)

AWB 19/4790 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna te noemen eiser,

V-nummer: [#]

(gemachtigde: mr. F. Fonville),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Boerse).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Tevens is eiser opgedragen Nederland meteen te verlaten.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, en aan de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.

Bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht het petitum te wijzigen en verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.

Verweerder heeft op 21 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] , en is van Algerijnse nationaliteit. Eiser heeft van 3 juli 2018 tot 17 december 2018 in preventieve hechtenis gezeten in Nederland. Op 9 januari 2019 is aan eiser een bevel uitgereikt tot onmiddellijke terugkeer naar Spanje. Eiser heeft op 6 februari 2019 gevraagd om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER waaruit zijn rechtmatig verblijf in Nederland blijkt, bij zijn vier Nederlandse kinderen. Hij heeft bij deze aanvraag een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 in de zaak Chavez-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354). Eiser heeft vier kinderen die met hun moeder, de Nederlandse echtgenote van eiser, in Nederland wonen. Sinds 28 maart 2019 is eiser bij hen ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

1.1

Verweerder heeft op 13 juni 2019 de beslissing op bezwaar tegen het terugkeerbevel van 26 februari 2019 ingetrokken. Op 7 augustus 2019 heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaar tegen het terugkeerbevel, en dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

Bestreden besluit

2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat niet is gebleken dat eiser feitelijke zorg- en opvoedingstaken heeft die het marginale overstijgen. Ook is niet gebleken dat sprake is van een substantiële afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn kinderen, zodanig dat zij het grondgebied van de Europese Unie zouden moeten verlaten als eiser niet in het bezit zou worden gesteld van een EU-document. Daarbij beschikt eiser over een Spaans verblijfsdocument als lang-ingezetene. Niet is gebleken dat eiser geen verblijfsrecht voor Spanje heeft, dat ook een EU-lidstaat is. De kinderen worden daardoor niet gedwongen de Europese Unie te verlaten indien zij met eiser mee zouden gaan.

2.1

Ten aanzien van het terugkeerbesluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit niet strijdig is met de eerdere toezegging dat eiser de bezwaarprocedure tegen het bevel tot terugkeer in Nederland mocht afwachten. Dat betreft een separate procedure. Het terugkeerbesluit is opgelegd op grond van artikel 62a, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiser geen gehoor heeft gegeven aan een eerder bevel tot terugkeer. Omdat het bezwaar tegen dit terugkeerbevel kennelijk ongegrond is verklaard, en het arrest Chavez Vilchez niet op eiser van toepassing is, wordt het terugkeerbesluit in het bestreden besluit niet ingetrokken.

Terugkeerbesluit en terugkeerbevel

3. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld zowel het terugkeerbesluit als het terugkeerbevel niet langer te handhaven. Tevens heeft verweerder eiser een proceskostenvergoeding aangeboden.

4. Nu het terugkeerbesluit is ingetrokken is het procesbelang in zoverre komen te vervallen. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit, is daarmee niet-ontvankelijk.

Rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan

5. Eiser voert aan dat hij op grond van het arrest Chavez Vilchez in aanmerking komt voor een verblijfsdocument. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor het belang van de kinderen en indirect van eiser, in het bijzonder voor hun gezinsleven. Zijn kinderen zijn niet alleen Unieburgers, maar vooral Nederlanders. Zij zijn hier geïntegreerd en gaan hier naar school. Indien eiser verblijfsrecht in Spanje zou hebben, quod non, dan kan van de kinderen niet zonder meer worden verwacht dat zij hun belangrijkste aan het Nederlanderschap verbonden recht, te weten het recht om in Nederland te zijn, opgeven om hun vader naar Spanje te volgen, met alle nadelige gevolgen van dien.

Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser in het bezit is van een Spaans verblijfsrecht. In het dossier bevinden zich geen stukken die dit standpunt onderbouwen.

5.1

De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder heeft geïnformeerd bij de Spaanse autoriteiten en ambtshalve heeft vernomen dat eiser in het bezit is van een verblijfsdocument met het nummer [#] , geldig tot 17 november 2021. Daaruit blijkt dat aan eiser een verblijfsrecht is verleend als ‘langdurig ingezetene’ van Spanje. Hoewel deze informatie in het dossier niet met stukken is onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verstrekte informatie voldoende specifiek is om deze te volgen. Daarbij betrekt de rechtbank verder dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat deze informatie niet klopt, dan wel dat zijn verblijfsrecht inmiddels is vervallen.

5.2

Uit het arrest Chavez Vilchez volgt dat een derdelander een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, indien de weigering van verblijf aan de derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser en zijn Nederlandse kinderen niet binnen de reikwijdte van het arrest Chavez Vilchez vallen, omdat eiser een Spaanse verblijfsvergunning heeft en zijn Nederlandse kinderen daarom niet als gevolg van het bestreden besluit gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten. Dat zij eventueel, als zij daarvoor kiezen, Nederland verlaten, maakt niet dat zij daarmee hun recht op een verblijf in Nederland opgeven.

5.3

Reeds hierom komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige gronden, zoals de beoordeling van de door eiser verrichte zorgtaken. De rechtbank overweegt dat indien eiser de aanspraak op verblijf met het oog op het recht op privé-, familie- en gezinsleven van artikel 7 van het Handvest of artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden beoordeeld wenst te zien, hij een daartoe strekkende aanvraag moet indienen.

Hoorplicht

6. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.

7. Het beroep, voor zover gericht tegen de weigering van het verblijfsdocument is ongegrond.

Verzoek om een voorlopige voorziening

8. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.

Proceskosten en griffierecht

10. Gelet op hetgeen is overwogen onder overweging 4, komt eiser in aanmerking voor vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.775,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Wanneer aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder de door eiser betaalde griffierechten aan hem moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de weigering van het EU-document ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-; en

- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 174,- aan hem vergoedt.

De voorzieningenrechter

- wijst het verzoek af;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-; en

- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 174,- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Terborg-Wijnaldum, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2020.

Terug naar overzicht