Rechtbank Den Haag (zp Arnhem) 18 december 2019, AWB 19/3843

ECLI:NL:RBDHA:2019:13715

 
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
18-12-2019
Datum publicatie
19-12-2019
Zaaknummer
AWB 19/3843
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Vreemdelingenrecht regulier. In deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder er kennelijk vanuit gaat dat het verblijfsrecht nog bestaat, omdat eiser een Spaans verblijfsdocument heeft dat geldig is tot 2024. Eiser heeft echter omstandigheden aangevoerd, op basis waarvan hij stelt dat het verblijfsrecht in Spanje is komen te vervallen. In het licht van de verklaringen van eiser, die door verweerder ook niet zijn betwist, hecht verweerder daarom naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering teveel waarde aan het door de Spaanse autoriteiten afgegeven verblijfsdocument. De rechtbank volgt eiser daarom in zijn betoog dat verweerder ten onrechte niet nader heeft onderzocht of het verblijfsrecht in Spanje nog bestaat.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/3843

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.E. Helmink),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 16 april 2018 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij [naam] (referent) afgewezen.

Bij besluit van 13 mei 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en een verblijfsvergunning in Spanje, dat geldig is tot 2024. Hij verblijft in Nederland bij zijn partner, [naam] . Zij hebben samen twee minderjarige zonen, waarvan referent er één is. Eiser heeft verblijf aangevraagd bij referent, die de Nederlandse nationaliteit heeft.

2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser verblijfsrecht in Spanje heeft. Volgens verweerder kan eiser daarom geen verblijfsrecht ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder betrekt daarbij dat referent niet wordt gedwongen om eiser buiten de Europese Unie (EU) te volgen, in het geval eiser Nederland moet verlaten. Referent kan zich namelijk met eiser in Spanje vestigen. Referent zal daarom het effectieve genot van de rechten die hij heeft op grond van het Unieburgerschap niet worden ontnomen, aldus verweerder.

3. Eiser betwist dit standpunt van verweerder. Eiser voert aan dat hij individuele feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, op grond waarvan hij geen verblijfsrecht meer heeft in Spanje. Volgens eiser moet verweerder daarom onderzoeken of het verblijfsrecht in Spanje nog bestaat. Eiser wijst er in dit verband op dat verblijfsrecht op grond van de Verblijfsrichtlijn declaratoir van aard is. Dit betekent dat het verblijfsrecht ontstaat en vervalt van rechtswege. Hierdoor is het verblijfsrecht niet afhankelijk van het oordeel van de Spaanse overheid of van een door hen afgegeven verklaring of intrekkingsbeschikking, aldus eiser.

4. De rechtbank stelt vast dat verweerder er kennelijk vanuit gaat dat het verblijfsrecht nog bestaat, omdat eiser een Spaans verblijfsdocument heeft dat geldig is tot 2024. Eiser heeft echter omstandigheden aangevoerd, op basis waarvan hij stelt dat het verblijfsrecht in Spanje is komen te vervallen. Zo heeft eiser onbetwist gesteld dat hij het Spaanse verblijfsrecht heeft gekregen op grond van zijn huwelijk met zijn toenmalige echtgenote en dat hij sinds [datum] 2017 van haar is gescheiden. Met betrekking tot de rechten die burgers van de Unie en hun familieleden kunnen ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn is sprake van een declaratoir stelsel. Verweerder gaat, zoals eiser terecht stelt, er aan voorbij dat het verblijfsrecht niet afhankelijk is van het oordeel van de Spaanse overheid of van een door hen afgegeven verklaring of intrekkingsbeschikking. In het licht van de verklaringen van eiser, die door verweerder ook niet zijn betwist, hecht verweerder daarom naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering teveel waarde aan het door de Spaanse autoriteiten afgegeven verblijfsdocument. De rechtbank volgt eiser daarom in zijn betoog dat verweerder ten onrechte niet nader heeft onderzocht of het verblijfsrecht in Spanje nog bestaat. Gelet hierop is er sprake van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek.

5. Vanwege het onder 4 geconstateerde motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, om de rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal eerst nader moeten onderzoeken of het verblijfsrecht in Spanje nog bestaat. Dit betekent dat daarom nu niet wordt toegekomen aan de vraag of referent duurzaam bij eiser in Spanje kan verblijven, of er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en of de artikelen 7 en 24

van het Handvest EU van toepassing zijn. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid acht de rechtbank het daarbij aangewezen dat eiser alsnog wordt gehoord.

6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 512 per punt en wegingsfactor 1).

7. Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht draagt de rechtbank verweerder op om het betaalde griffierecht van € 174 aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in tegenwoordigheid van S. Rashid, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.

griffier

 

rechter

     

Afschrift verzonden aan partijen op:

     

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Terug naar overzicht