Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 4 juni 2020, AWB 19/7921
donderdag 4 juni 2020 Tags: Chavez-Vilchez, Marginale zorgtaken, Vader
ECLI:NL:RBDHA:2020:5133
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 04-06-2020
- Datum publicatie
- 10-06-2020
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 7921 en 19_7923
- Rechtsgebieden
- Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Inhoudsindicatie
-
Afwijzing aanvraag art 9 document, marginale zorgtaken voor kind, niet aannemelijk dat omgang door moeder wordt gefrustreerd.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/7921 (beroep)
AWB 19/7922 (voorlopige voorziening)
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser] ,
geboren op [eiser] 1976, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. M.G. Evers),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: F. Dkhissi).
Procesverloop
Met het besluit van 22 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 20 februari 2019 om een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Met het besluit van 9 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 15 oktober 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift en een verzoek om voorlopige voorziening van eiser ontvangen. Het verzoek om voorlopige voorziening dient om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Eiser heeft de gronden aangevuld en nader aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift en aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft eiser telefonisch en per e-mail van 9 april 2020 en 7 mei 2020 en verweerder per brief van 21 april 2020 laten weten de zaak bij voorkeur zonder zitting af te doen en een termijn gesteld om daarop te reageren. Partijen hebben daarop binnen de gestelde termijn geen reactie kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
Eiser heeft vanaf 2009 een affectieve relatie gehad met mevrouw [naam 1] . Uit de relatie is op [geboortedatum] 2010 hun zoon [naam 2] geboren. In 2015 is de affectieve relatie verbroken. Moeder heeft geen toestemming gegeven om [naam 2] te erkennen. De rechtbank heeft het verzoek om erkenning afgewezen, wat in hoger beroep is bevestigd. Eiser en moeder zijn op [datum] 2019 bij de rechtbank Noord-Nederland overeengekomen dat eiser eenmaal in de acht weken een aantal uren omgang heeft met [naam 2] . In overleg met moeder kunnen extra omgangsmomenten worden bepaald.
Eiser heeft op 20 februari 2019 een document aangevraagd waaruit rechtmatig verblijf blijkt als familielid van een Unieburger.1 Deze aanvraag is gebaseerd op de omstandigheid dat eiser de biologische vader is van [naam 2] , die de Nederlandse nationaliteit bezit.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij zorg- en opvoedtaken ten aanzien van [naam 2] verricht en evenmin dat [naam 2] gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten indien aan eiser een verblijfsdocument wordt geweigerd.
3. Eiser doet een beroep op het arrest Chavez-Vilchez.2 Het beleid naar aanleiding van dit arrest is verwerkt in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Hij voert aan dat volgens verweerders beleid het feit dat de zorg- en/of opvoedingstaken een marginaal karakter niet wordt tegengeworpen als de andere ouder de omgang met het kind frustreert. Eiser had vanaf de geboorte van [naam 2] zorg- en opvoedingstaken. Na het verbreken van de relatie in 2015 heeft eiser stad en land moeten bewegen om een heel marginale omgangsregeling voor elkaar te krijgen. Het is hem niet aan te rekenen omdat moeder er alles aan doet om [naam 2] bij hem weg te houden. Voorts is het in het belang van [naam 2] dat zijn vader in Nederland kan blijven. Eiser heeft thans zijn familierechtadvocaat opdracht gegeven een nieuwe procedure tegen de moeder te beginnen gericht op uitbreiding van de omgangsregeling. Eiser verwijst in het bijzonder naar het rapport van maatschappelijk werkster [naam 3] van 7 oktober 2019 en brief van [naam 3] van 30 december 2019.
4. Verweerders beleid in paragraaf B10/2.2 Vc 2000
Verweerders beleid houdt het volgende is. Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vw 2000 als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
(…)
- de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
- tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
(…)
Ad c.
- De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
- De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
- de leeftijd van het kind;
- zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
- de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.
Voldoet eiser aan de voorwaarden ?
1. Eiser bestrijdt niet dat de feitelijk door hem uitgevoerde zorg- en opvoedtaken onvoldoende zijn. Hij voert aan dat dit hem wegens frustratie door de moeder niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank stelt voorop dat omgangsregeling tussen eiser en de moeder is overeengekomen en door de rechtbank is vastgesteld. Uit de rapportage van de maatschappelijk werkster kan niet kan worden afgeleid dat de moeder de omgangsregeling niet nakomt. In de overgelegde brief van eisers familierechtadvocaat van 12 februari 2020 staat zelfs dat de vastgestelde omgangsregeling goed verloopt. Verder staat in de eveneens overgelegde e-mail van de moeder van 21 februari 2020 dat eiser niet eerder heeft gevraagd om extra contactmomenten, zoals op grond van de overeengekomen regeling mogelijk is. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij dat wel zou hebben gedaan. Het moge zo zijn dat eiser een ruimere omgang wenst, en thans daartoe een nieuwe procedure wil starten, maar dat is onvoldoende voor het oordeel dat van frustratie van de kant van de moeder sprake zou zijn. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat niet is aangetoond dat de moeder de omgang frustreert.
5. De overgelegde foto’s hebben betrekking op het contact binnen de omgangsregeling. Voorts is slechts sprake van een beperkte financiële bijdrage door het aanschaffen van levensmiddelen. Van overige betrokkenheid bij de opvoeding van [naam 2] is niet gebleken. Weliswaar dient aangenomen te worden dat de betrokkenheid van eiser in het belang van [naam 2] is. Dit algemene gegeven wordt in de het rapport van de maatschappelijk werkster niet ten onrechte als uitgangspunt genomen en vormt ook de grondslag voor de omgangsregeling. Echter is dit algemene belang en de enkele band tussen vader en kind onvoldoende. Er moet sprake zijn van een zodanige afhankelijkheid dat de consequentie is dat [naam 2] de EU zou moeten verlaten als eiser geen verblijfsrecht zou toekomen, Feiten en omstandigheden waardoor het belang van [naam 2] als groter zou moeten worden beschouwd dan de feitelijke betrokkenheid van eiser weerspiegelt, zijn echter gesteld noch gebleken. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat vanwege de beperkte betrokkenheid van eiser niet aannemelijk is dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat [naam 2] gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten indien aan eiser een verblijfsdocument wordt geweigerd.
6. De rechtbank heeft er kennis van genomen dat hangende het beroep de omgang is verruimd naar eens per vier weken. Deze verruiming ligt echter na de datum van het bestreden besluit en is bovendien niet zodanig dat deze tot een ander oordeel zou moeten leiden.
7. Het beroep is ongegrond.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening dient om de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/7921,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/7922,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
(voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411