Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 24 december 2020, AWB 20/4610 en 20-4611

ECLI:NL:RBDHA:2020:14204

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24-12-2020
Datum publicatie
02-02-2021
Zaaknummer
AWB 20-4610 en 20-4611
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Eiser wil graag verblijf bij zijn twee minderjarige stiefkinderen op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en de kinderen. Eiser heeft dit proberen aan te tonen met vele verklaringen van professionals. Met het overleggen van deze verklaringen heeft eiser volgens de rechtbank aangetoond dat het vertrek van eiser en de scheiding tussen hem en zijn stiefkinderen gevolgen zal hebben voor het evenwicht van de kinderen. Ook heeft eiser met deze stukken onderbouwd dat de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van de kinderen kwetsbaar is en de mate van zijn affectieve relatie met de kinderen voldoende toegelicht. Dat verweerder dit in de besluitvorming zou hebben betrokken, is volgens de rechtbank niet terug te lezen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn stiefkinderen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 20/4610 (beroep)

AWB 20/4611 (voorlopige voorziening)

V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser,

(gemachtigde: [naam] ),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 mei 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Op 8 juni 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig [naam] en [naam] , tolk in de Turkse taal De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep

Feiten en omstandigheden

1.1

Eiser beoogt verblijf bij de kinderen van zijn vriendin [naam] (de moeder), zijn minderjarige stiefdochter [naam] en stiefzoon [naam] (referenten/de kinderen). Referenten zijn beiden geboren op [geboortedatum] en hebben de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag ingediend op grond van het arrest Chavez-Vilchez1.

1.2

De volgende feiten en omstandigheden zijn niet tussen partijen in geschil. Referenten hebben een moeilijke jeugd gehad. Zij zijn geboren in Nederland en destijds waren hun moeder en biologische vader nog bij elkaar. In 2014 zijn zij samen met hun moeder naar Macedonië gebracht door hun biologische vader. Op enig moment heeft hij de kinderen ontvoerd en mee teruggenomen naar Nederland. Hun moeder werd door de vader in Macedonië achtergelaten. De kinderen hebben enkele jaren zonder hun moeder in Nederland bij hun vader gewoond, totdat de moeder begin 2017 terug naar Nederland is gekomen. De kinderen waren er op dat moment slecht aan toe. Zij zijn door hun vader stelselmatig mishandeld en verwaarloosd. De moeder heeft daarop aangifte gedaan, waarna zij en de kinderen intensief zijn begeleidt door verschillende hulpverleningsinstanties. De hulpverlening is tot op heden in beeld. Referenten zijn ernstig getraumatiseerd door het handelen van hun biologische vader, zo blijkt uit de verklaringen van de hulpverleningsinstanties. Zij hebben professionele behandeling en begeleiding nodig. De kinderen hebben geen contact meer met hun biologische vader. Daarnaast heeft [naam] een taal- en ontwikkelingsachterstand en is bij de moeder een LVB2-diagnose gesteld.

1.3

Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 september 20183 is het gezag van de biologische vader van referenten beëindigd en is hem het recht op omgang met referenten ontzegd. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over referenten. Sinds de zomer van 2018 heeft zij een relatie met eiser. Sinds 30 april 2020 staat eiser ingeschreven op het adres waar hij samenwoont met moeder en referenten in de Basisregistratie Personen (de BRP).

Besluitvorming van verweerder

2.1

Verweerder heeft de aanvraag van eiser in het primaire besluit afgewezen. Eiser heeft weliswaar aangetoond zorg- en opvoedingstaken te verrichten ten aanzien van referenten. Dit betekent echter niet dat zij daarmee zo afhankelijk zijn van eiser dat zij het grondgebied van de Europese Unie dienen te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Eiser is namelijk niet de biologische en juridische ouder van referenten. Daarnaast is gebleken dat eiser pas in 2018 is geïntroduceerd in de levens van referenten, die toen al zes jaar oud waren. Het zwaartepunt in de zorg- en opvoedingstaken ligt nog steeds bij hun moeder. Referenten hoeven eiser dan ook niet te volgen naar zijn land van herkomst, mocht hij daarheen moeten vertrekken.

2.2

In het bestreden besluit is de afwijzing door verweerder gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat ook in bezwaar niet is gebleken dat referenten gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten, indien aan eiser verblijfsrecht in Nederland wordt geweigerd. Uit de overgelegde stukken volgt zeker dat sprake is van een positieve relatie tussen eiser en referenten, maar niet dat zij volledig afhankelijk zijn van eiser, aldus verweerder. Dat eiser zich niet zou kunnen inschrijven in de BRP, wordt niet gevolgd door verweerder. Eisers stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de kinderen, volgt verweerder evenmin. Volgens verweerder is het inderdaad wenselijk en bevorderlijk voor de ontwikkeling van een kind dat de ouders aanwezig zijn. Dit leidt volgens verweerder echter niet tot de conclusie dat daarom een verblijfsdocument aan eiser dient te worden verleend.

Toetsingskader

3.1

Uit paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover hier van belang, volgt dat een vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft als aan alle voorwaarden wordt voldaan: de vreemdeling heeft een minderjarig kind dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind. Tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.

3.2

Volgens het HvJ-EU in het arrest Chavez-Vilchez is het de afhankelijkheidsverhouding tussen de jonge burger van de Europese Unie en de onderdaan van het derde land aan wie een verblijfsrecht wordt geweigerd, die het nuttig effect van het burgerschap van de Europese Unie in het geding kan brengen, indien die afhankelijkheid ertoe zal leiden dat de burger van de Europese Unie als gevolg van die weigering gedwongen zal zijn niet enkel het grondgebied van de lidstaat waarvan hij de onderdaan is, maar eveneens het grondgebied van de Europese Unie als geheel te verlaten. Voor de beoordeling van het risico hiervan, moet worden bepaald welke ouder de daadwerkelijke zorg over het kind heeft en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land.

3.3

Voor die beoordeling vormt de omstandigheid dat de andere ouder, burger van de Europese Unie, daadwerkelijk alleen de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, een gegeven dat relevant is. Dit volstaat echter niet om te kunnen vaststellen dat er tussen de ouder die onderdaan van een derde land is en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind genoopt zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien aan die onderdaan van een derde land een verblijfsrecht werd geweigerd. Om tot een dergelijke vaststelling te komen moeten immers, in het hogere belang van het kind, alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie zowel met de ouder die burger van de Europese Unie is als met de ouder die onderdaan van een derde land is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.4

Het oordeel van de rechtbank

4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zorgt draagt voor referenten. Het gaat enkel om de vraag of een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referenten

bestaat dat indien eiser de Europese Unie moet verlaten, referenten geen andere keuze hebben dan hem te volgen.

5. De rechtbank stelt vast dat dat verweerder de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van referenten en de mate van hun affectieve relatie met eiser onvoldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. Dit geldt eveneens voor het risico dat voor het evenwicht van referenten zou ontstaan, indien zij van eiser zullen worden gescheiden. Dat dit motiveringsgebrek met het verweerschrift is hersteld, zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

6.1

Eiser heeft verschillende stukken overgelegd ten aanzien van referenten, hun emotionele ontwikkeling en hun relatie met eiser. Zo blijkt uit het eindverslag [naam] ( [naam] ) vanuit [naam] , gedateerd van 23 mei 2019 het volgende:

Het gezin is tot rust gekomen in hun eigen woning. Moeder heeft een vriend, sinds 1,5 jaar. Hij is er regelmatig. De kinderen hebben een fijne en veilige band met hem. Hij is beschikbaar en betrouwbaar voor de kinderen. Hij neemt ook deel in de gesprekken met hulpverleners.

6.2

Vervolgens blijkt uit aantekeningen van 1 februari 2020 uit het Zorg-leefplan ten aanzien van [naam] van de [naam] het volgende:

De vriend van moeder heeft een grote rol binnen het gezin. (…) [eiser] is erg betrokken bij de opvoeding. [naam] heeft een TOS, moeder wilt graag meer leren hoe zij [naam] beter kan stimuleren in zijn ontwikkeling. Vriend van moeder is erg betrokken bij de opvoeding, daarom ook van belang hem goed te betrekken bij de begeleiding.

Moeder en kinderen hebben veel meegemaakt in het verleden. Hierdoor is het van voor de kinderen van belang om een veilige leefomgeving te hebben. Kinderen zijn enorm gehecht aan hun stiefvader [naam] . Deze hechting vergroot hun veiligheidsgevoel.

Uit een aantekening van 29 maart 2020 uit datzelfde Zorg-leefplan volgt:

Vanwege de TOS van [naam] vindt hij het lastig om zelf conflicten op te lossen. Moeder en [naam] willen graag leren hoe zij hem hierin kunnen helpen en stimuleren. Waarbij hij leert om hierin zelfredzaam te zijn.

6.3

De [functie] van moeder en referenten, [naam] , heeft bij brief van 18 maart 2020 het volgende verklaard:

Of ik kan bevestigen dat de rol van dhr. [eiser] in het gezin van groot belang is voor welzijn kinderen?

Dit kan ik. Het gezin is in mijn praktijk ingeschreven in de zomer van 2017, op het hoogtepunt van een huiselijke crisis situatie. Moeder was toen alleen met 2 kinderen, zoontje [naam] en dochtertje [naam] . Het gezin functioneerde in meerdere opzichten slecht.

[naam] viel op door ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen die met veel inzet van jeugdzorg en psycho-pedagogische hulpverleners moest worden begeleid. Zijn problemen zijn geduid als psychotraumatisch in combinatie met leerachterstand en aandachtsproblemen.

Uit mijn contacten met moeder en kinderen en de terugkoppeling van de gezinsbegeleider blijkt dat er vooruitgang is gekomen vanaf voorjaar 2019, sinds moeder met haar nieuwe partner [eiser] samen de kinderen opvoedt. Mw [naam] blijkt momenteel haar moederrol beter te vervullen en [naam] is beter te hanteren. De rol die [naam] hier speelt wordt door gezingsbegeleiding als cruciaal gekenmerkt

6.4

In de schriftelijke verklaring van [functie] vanuit [naam] , gedateerd van 30 maart 2020 staat het volgende :

“(…) Vanwege deze ernstige problematiek is het voor [naam] van groot belang dat zijn opvoedingssituatie meer dan gemiddeld gestructureerd is. Hij heeft zowel stimulering als begrenzing nodig, waarbij rekening gehouden dient te worden met zijn problematiek, zonder hem te veel zijn gang te laten gaan. Voor [naam] ’s moeder is dit een hele zware opgave, die haar ondanks begeleiding in de thuissituatie niet altijd goed afgaat.

Bij het laatste overleg op school hebben we kennis gemaakt met [naam] ’s stiefvader, die goed in staat blijkt te zijn dit consequente opvoedingsklimaat te realiseren en ook [naam] ’s moeder hierin te ondersteunen. De positieve effecten op [naam] zijn duidelijk zichtbaar. Hij komt beter tot leren en zijn gedragsproblemen op school nemen af.

Het is voor [naam] van groot belang dat deze opvoedingssituatie gehandhaafd blijkt, ook om de noodzakelijk behandeling, die veel van [naam] en zijn opvoeder zal vragen, succesvol te kunnen laten zijn.

6.5

[naam] , [functie] vanuit de [naam] heeft op 27 maart 2020 per e-mail het volgende verklaard:

Gezien ik het gezin nog niet heb ontmoet, heb ik mijn collega die eerder bij dit gezin betrokken is geweest om informatie gevraagd.

Hij geeft aan dat meneer [naam] (stiefvader) een ontzettend waardevolle toevoeging is aan het gezin. Hij ondersteund moeder en kan heel goed met de kinderen overweg. Volgens mijn collega zou het een aderlating zijn wanneer stiefvader het gezin zou moeten verlaten. Mijn collega geeft aan dat hij voorziet dat moeder het dan erg lastig zou krijgen en mogelijk de zorg voor haar kinderen niet meer aan zou kunnen. Dit brengt vervolgens de kinderen in onveiligheid. Daarnaast hebben deze kinderen in de eerste jaren van hun leven veel wisselingen gehad in omgeving en opvoeders. Nu zij een stabiele woonplek en opvoeders hebben lijken zij stappen te maken in hun ontwikkeling. Wanneer stiefvader wegvalt zou dit betekenen dat er opnieuw een opvoeder wegvalt voor de kinderen wat hen mogelijk in onveiligheid kan brengen. Het gevolg hiervan zou zijn dat zij terugvallen in oud gedrag en door de onrust in hun gezinssysteem bedreigt worden in hun ontwikkeling. Het is voor deze kinderen belangrijk dat er stabiliteit is en stiefvader is een groot onderdeel in deze stabiliteit rond moeder en de kinderen. (…)

6.6

Ook heeft eiser een verklaring van [naam] overgelegd, gedateerd van 2 april 2020. Zij is [functie] vanuit [naam] en zij verklaart het volgende:

Hierbij een kort verslag van mijn observaties in het gezin [naam] . Vanuit mijn functie als [functie] bij [naam] was ik bij het gezin [naam] betrokken tussen juni 2017 en december 2019. Mevr. [naam] woonde eerst met de kinderen, [naam] en [naam] , in de opvang van de [naam] . Er was een onderzoek ingesteld naar de biologische vader van de kinderen, dhr. [naam] , wegens verwaarlozing en mishandeling van de kinderen. Dhr. [naam] is vervolgens uit de ouderlijke macht gezet. De kinderen waren jarenlang blootgesteld aan verwaarlozing en mishandeling. Beide kinderen waren slachtoffer van mishandeling door vader en getuige van huiselijk geweld, van vader richting moeder. Mevr. [naam] heeft in de afgelopen 2,5 jaar hard gewerkt aan haar herstel en die van haar kinderen. De kinderen hebben trauma behandeling gehad. desondanks hebben de kinderen, met name [naam] , nog steeds extra ondersteuning nodig. [naam] zit op speciaal onderwijs. Zijn problematiek (trauma klachten, taalontwikkelingsstoornis, korte concentratie, gedragsproblemen) blijft thuis en op school echter bestaan, ondanks alle ingezette hulpverlening. Wegens de ernst en complexiteit van de problematiek van de kinderen (chronisch getraumatiseerde kinderen, trauma vond plaats op zeer jonge leeftijd) heeft mevr. [naam] ondersteuning nodig om op een adequate manier voor de veiligheid van haar kinderen te kunnen zorgen. Mevr. [naam] is zelf door de [naam] gediagnosticeerd als Laag Verstandelijk Beperkt (LVG), wat een bijkomende gecompliceerde factor is.

Dhr. [naam] is sinds zomer 2018 een stabiele factor in het gezin. Hij begrijpt de kinderen en kan bij hen aansluiten. Hij heeft een sterke positieve invloed op de kinderen, met name op [naam] . [naam] identificeert zich met zijn stiefvader. Beide kinderen zijn nog steeds erg bang voor hun biologische vader. Ze zijn bang dat hij weer in hun leven kan verschijnen en hun kan meenemen. Dhr. [naam] is een positief mannelijk rolmodel voor de kinderen. Aangezien mevr. [naam] geen familie in Nederland heeft, is de rol van dhr. [naam] [ [naam] ] nog belangrijker. Dhr. [naam] [ [naam] ] stelt zich betrokken naar de kinderen op. Hij heeft deelgenomen aan het opvoedondersteuning traject vanuit [naam] en aan de gesprekken bij de [naam] , [naam] en de school voor speciaal onderwijs. Deze kinderen hebben heel veel in hun korte leven meegemaakt. Een gevoel van veiligheid en stabiliteit is essentieel voor hun herstelproces en voor hun verdere ontwikkeling. Als dhr. [naam] [ [naam] ] uit hun leven verdwijnt, zou dat zeer ingrijpend voor de kinderen zijn. Hun oude trauma (onder andere door belangrijke mensen in hun leven in de steek gelaten worden) zou getriggerd kunnen worden, waardoor alle ingezette interventies ontkracht worden en mevr. [naam] en de kinderen een (blijvende) terugval krijgen. Dhr. [naam] is vader voor deze kinderen, een liefhebbende en steunende vader die deze kinderen nooit hebben gehad. Sinds december 2019 ben ik niet meer betrokken bij het gezin. Er zijn nog steeds meerdere hulpverleningsinstanties betrokken. Als dhr. [naam] een deel van het gezin mag blijven uitmaken, biedt dat rust en kans om de hulpverlening af te bouwen en hopelijk te beëindigen.

7. De rechtbank overweegt dat de inhoud van de hiervoor aangehaalde stukken, niet kenbaar is betrokken in de motivering van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het overleggen van deze stukken aangetoond dat het vertrek van eiser en de scheiding tussen hem en referenten gevolgen zal hebben voor het evenwicht van referenten. Ook heeft eiser met deze stukken onderbouwd dat de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van referenten kwetsbaar is en de mate van zijn affectieve relatie met referenten voldoende toegelicht., Dat verweerder dit in de besluitvorming heeft betrokken, is niet terug te lezen.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het motiveringsgebrek in het verweerschrift is gerepareerd. Hierin staat immers vermeld dat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referenten niet is aangetoond, omdat de moeder van de kinderen in alle opzichten het gezag voor de kinderen heeft en dat de kinderen bij haar kunnen blijven. Niet is gebleken dat eiser de wettelijke, financiële of affectieve verantwoordelijkheid draagt voor de kinderen. Het beeld van eiser dat uit de overgelegde stukken naar voren komt, doet aan het voorgaande niet af, aldus verweerder. Verweerder verwijst in dit kader naar het arrest O.S. en L. van het HvJ-EU van 6 december 20125. Uit dit arrest blijkt volgens verweerder dat de kinderen enkel genoodzaakt zijn de EU te verlaten en eiser te volgen, indien de kinderen ten laste komen van eiser en de kinderen in hun levensonderhoud volledig van hem afhankelijk zijn.

9. De rechtbank kan verweerders stelling, dat het motiveringsgebrek uit het bestreden besluit met het verweerschrift is gerepareerd, niet volgen gelet op alle omstandigheden die met betrekking tot referenten uit de door eiser overgelegde stukken naar voren komen (zoals omschreven onder 6.1 t/m 6.6). Ook acht de rechtbank van belang dat uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat voor de beoordeling of sprake is van een afhankelijkheidsrelatie relevant kan zijn dat de andere ouder, burger van de EU, alleen de daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, in dit geval de moeder, maar dat dit op zichzelf niet kan leiden tot de conclusie dat geen afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen referenten en de derdelander ouder. Daarbij komt dat niet blijkt dat verweerder in dit kader betrokken heeft dat de moeder van referenten een licht verstandelijke beperking heeft en naar voren heeft gebracht niet alleen voor de kinderen te kunnen en willen zorgen. De enkele stelling dat zij het wettelijk gezag heeft, de kinderen door haar met behulp van hulpverleningsinstanties verzorgd kunnen worden en dat de kinderen bij haar kunnen blijven wonen, is daarom onvoldoende voor de vaststelling van verweerder dat de door eiser gestelde afhankelijkheidsverhouding tussen hem en referenten afwezig is. Verweerder had immers alle omstandigheden in het hogere belang van referenten in zijn beoordeling moeten betrekken en heeft dat niet gedaan.

10. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat eiser met de overgelegde verklaringen van verschillende professionals voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en referenten een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat de kinderen genoopt zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.

11. Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal binnen zes weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening

12. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.

Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening

13. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.

14. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/4610,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De voorzieningenrechter,

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/4611

- wijst het verzoek af.

De rechtbank/ voorzieningenrechter,

in alle zaken,

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575.-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

1Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.

2Licht verstandelijke beperking.

3C/13/647910/ FA RK 18-3075.

4Zie rechtsoverwegingen 70-72 van het arrest Chavez-Vilchez.

5ECLI:EU:C:2012:776.

Terug naar overzicht