Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411
woensdag 3 februari 2021 Tags: Chavez-Vilchez, Stiefouder
ECLI:NL:RBDHA:2021:1385
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 03-02-2021
- Datum publicatie
- 26-02-2021
- Zaaknummer
- AWB 20/4410 enn 20/4411
- Rechtsgebieden
- Vreemdelingenrecht
- Bijzonder kenmerk
- Eerste aanleg - enkelvoudig
Voorlopige voorziening - Inhoudsindicatie
-
Chavez-Vilchez. Gegrond beroep, verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake zou zijn van meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken door stiefmoeder.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4410 en AWB 20/4411
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 3 februari 2021 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Visschers).
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder zijn verschenen [vroegere pleegouder 1] en [partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is afkomstig uit Marokko. Zij is de stiefmoeder van [stiefzoon] , de zoon van haar partner [partner] . [stiefzoon] is geboren op [2005] en is nu dus 15 jaar oud. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit. Omdat eiseres in Nederland wil verblijven bij [stiefzoon] en [partner] , heeft zij een aanvraag ingediend tot afgifte van een document waaruit blijkt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez1.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat niet is aangetoond dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht en dat niet is gebleken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen haar en [stiefzoon] dat [stiefzoon] gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiseres het verblijfsrecht wordt geweigerd.
3. Eiseres voert aan dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht en dat er een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie is tussen haarzelf en [stiefzoon] . Als sprake is van meer dan marginale zorgtaken, moet van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie worden uitgegaan. Eiseres woont sinds jaren in huis bij [stiefzoon] , en is als een moeder voor hem. De biologische moeder van [stiefzoon] heeft hem verlaten. Ter onderbouwing heeft eiseres onder meer een verklaring van [vroegere pleegouder 1] en [vroegere pleegouder 2] (de vroegere pleegouders van [stiefzoon] ), een schriftelijke verklaring van [stiefzoon] en een verklaring van de school van [stiefzoon] overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres twee keer aanwezig is geweest bij een oudergesprek op school en als tweede contactpersoon in het leerlingvolgsysteem staat geregistreerd. Tijdens de zitting heeft [vroegere pleegouder 1] een mondelinge toelichting gegeven. Verder voert eiseres aan dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden.
Beoordeling rechtbank
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot worden ontzegd van de belangrijkste rechten die aan de status van EU-burger zijn verbonden. Daarvan is sprake als een onderdaan van een derde land het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kind, dat de nationaliteit heeft van die lidstaat, verblijft, als gevolg waarvan het betrokken kind gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Hiervoor moet worden bepaald welke ouder de daadwerkelijke zorg heeft over het kind en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land. Dat de andere ouder, burger van de Unie, de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, is een relevant gegeven maar volstaat niet om te kunnen vaststellen dat er tussen de andere ouder en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan die ouder een verblijfsrecht in de lidstaat wordt geweigerd. Om te kunnen vaststellen of sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding, moet rekening worden gehouden met de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie met beide ouders en het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.
5. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
6. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin staat onder meer dat verweerder zorg- en opvoedingstaken met een marginaal karakter in beginsel niet als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind aanmerkt. Tijdens de zitting heeft verweerder zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat als sprake is van meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken, ook ervan uit wordt gegaan dat tussen de vreemdeling en het kind een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake zou zijn van meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank acht daartoe met name de schriftelijke verklaring van de voormalig pleegouders van 27 augustus 2020 en de mondelinge toelichting van de voormalig pleegmoeder ter zitting doorslaggevend. Daarin komt het beeld naar voren dat eiseres sinds enkele jaren deel uitmaakt van het gezin van [stiefzoon] en dat zij binnen het gezin zorg- en opvoedingstaken verricht. De pleegmoeder [vroegere pleegouder 1] schetst in haar verklaring een beeld van de band tussen [stiefzoon] en eiseres. Zo licht zij toe dat eiseres [stiefzoon] verzorgt, dat zij bijvoorbeeld zijn verjaardagsfeest organiseert en het gezin goede omgangsvormen bijbrengt. Daarnaast helpt eiseres [stiefzoon] met zijn huiswerk, maakt zij hem wakker en zorgt zij dat [stiefzoon] naar school gaat nadat hij heeft ontbeten. Ook is het thuis opgeknapt, schoon en gezellig.
8. Verweerder heeft de inhoud van deze verklaring van de voormalig pleegouders onvoldoende meegewogen in de beoordeling. Deze verklaring kan niet als niet of onvoldoende objectief ter zijde worden geschoven. De pleegouders beschrijven wat zij bij eiseres, vader en [stiefzoon] als gezin hebben waargenomen. Er zijn geen aanknopingspunten dat deze waarnemingen niet juist zijn. De pleegouders hebben er ook helemaal geen belang bij om een verkeerde voorstelling van zaken te geven en daarom kan deze verklaring worden aangemerkt als voldoende objectief. De verklaring wordt bovendien ondersteund door foto’s van eiseres en [stiefzoon] . Of sprake is van meer dan marginale opvoed- en zorgtaken dient nog te worden beoordeeld aan de hand van de verklaring van de pleegouders tezamen met de verklaringen van de school van [stiefzoon] , van [stiefzoon] zelf en zijn vader. Voor de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [stiefzoon] is ook de emotionele ontwikkeling van [stiefzoon] van belang. Eiseres heeft daarom terecht aangevoerd dat verweerder onvoldoende bij zijn beoordeling heeft betrokken dat [stiefzoon] een moeilijke jeugd heeft gehad, omdat zijn moeder het gezin heeft verlaten waardoor hij een deel van zijn leven in een pleeggezin is opgegroeid. De verklaring van [vroegere pleegouder 1] , waarin zij uitgebreid beschrijft onder welke omstandigheden [stiefzoon] is opgegroeid, bevestigt dat beeld. De moeilijke jeugd van [stiefzoon] kan van invloed zijn op de mate van zijn affectieve relatie met eiseres en het risico dat voor het evenwicht van [stiefzoon] zou ontstaan indien hij van eiseres zou worden gescheiden. Op grond van het arrest Chavez-Vilchez had verweerder dit bij zijn beoordeling moeten betrekken.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres gelet op het voorgaande voldaan aan de in het arrest Chavez-Vilchez bedoelde stelplicht. Nu verweerder daaraan voorbij is gegaan en onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de overgelegde stukken, is het bestreden besluit niet deugdelijk en onvoldoende gemotiveerd. Als verweerder geen aanleiding ziet om op basis van de gegevens die nu beschikbaar zijn een verblijfsrecht aan eiseres toe te kennen, moet verweerder dit nader motiveren en/of nader onderzoek verrichten, waarbij hij het hogere belang van het kind en alle relevante omstandigheden moet betrekken.
10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder eiseres alsnog zal moeten horen en nader onderzoek moet (laten) doen als hij dat nodig acht. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 534,- en een wegingsfactor 1).
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt moet verweerder opnieuw op het bezwaar beslissen. Daarmee herleeft de opschortende werking van het instellen van bezwaar. Daarom is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 29 januari 2021, AWB 20/3608 en 20/3609