Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2020, AWB 19/8507

Link naar uitspraak (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:RBDHA:2020:3361

Instantie
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg
Datum uitspraak
09-04-2020
Zaaknummer
AWB 19/8507
Inhoudsindicatie

Faciliterend visum op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft een faciliterend visum aangevraagd om in Nederland een aanvraag op grond van het arrest Chavez-Vilchez in te dienen. Hij heeft minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken uitoefent en dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn kinderen, zoals bedoeld in genoemd arrest. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 19/698

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 januari 2019 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft op 3 juni 2019 een verweerschrift ingediend.


De rechtbank heeft op 4 juni 2019 per e-mail vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft deze vragen diezelfde dag per e-mail beantwoord.

De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 juni 2019. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig E.M. Spruit, tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Kameroense nationaliteit. Op 30 maart 2018 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft verzocht om toetsing aan het recht van de Europese Unie en daarbij een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez.1 Eiser stelt dat hij ongeveer 13 jaar in Nederland verblijft, maar nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Hij heeft 8 jaar een relatie gehad met een vrouw met de Nederlandse nationaliteit. Uit deze relatie is in 2011 een zoon en in 2017 een dochter geboren. Op 28 augustus 2018 heeft eiser een kopie van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2018 overgelegd, waarin een omgangsregeling tussen eiser en zijn kinderen is vastgesteld. Die regeling houdt onder meer in dat eiser zijn zoon wekelijks op zaterdag van 11 tot 17 uur en zijn dochter wekelijks op zaterdag gedurende een uur ziet. Eiser stelt een verzorgende en opvoedende rol te hebben ten aanzien van zijn zoon.

2. Bij besluit van 27 september 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dat bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet met objectief verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond dat hij invulling geeft aan de omgangsregeling die door de rechter is vastgesteld. Eiser heeft daarom niet aangetoond dat hij daadwerkelijk zorgtaken verricht noch dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn kinderen dat de kinderen gedwongen zouden worden de Europese Unie te verlaten als eiser het gevraagde verblijfsdocument wordt geweigerd. Omdat eiser geen informatie heeft aangedragen die erop duidt dat hij enige zorg- of opvoedingstaken verricht, stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen onderzoeksplicht op hem rust.

3. Eiser stelt dat hij met het overleggen van de onder 1 bedoelde beschikking van de rechtbank Amsterdam wel de benodigde objectief verifieerbare bewijsstukken heeft overgelegd. Hij heeft hiermee voldaan aan zijn stelplicht en verweerder was daarom gehouden nader onderzoek te verrichten. Eiser betoogt dat verweerder zijn eigen beleid niet juist heeft toegepast. Verder heeft eiser in beroep nog verklaringen overgelegd van zijn neef en van een goede vriend waaruit blijkt dat eisers zoon in de kerstvakantie bij eiser verbleef en regelmatig een weekend bij hem doorbrengt. Ook is een brief van het Preventief Interventie Team van de gemeente Amsterdam overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van ‘ex-partner problematiek’ waar eisers zoon last van heeft. Ter zitting is toegelicht dat de moeder van de kinderen van eiser exacte naleving van de omgangsregeling frustreert maar dat eiser zijn zoon wel regelmatig ziet. Hij verblijft één of twee keer in de maand het gehele weekend bij hem en ook in de vakanties is hij er vaak. Eiser gaat met zijn zoon naar zwemles en heeft een paar keer per week telefonisch contact met hem.
De rechtbank oordeelt als volgt.

4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburgers zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.

5. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire en luidt als volgt:
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;

b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en

d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.

Ad c.

- De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.

- De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.

Ad d.

Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
- de leeftijd van het kind;
- zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
- de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.

6. Verweerder heeft bij schrijven van 4 juni 2019 desgevraagd meegedeeld dat eiser met de omgangsregeling - indien komt vast te staan dat hij daar uitvoering aan geeft - voldoet aan het vereiste van het verrichten van daadwerkelijke zorgtaken die een marginaal karakter overstijgen. De rechtbank is van oordeel dat eiser met het overleggen van de door de rechtbank Amsterdam vastgestelde omgangsregeling heeft voldaan aan de in het arrest Chavez-Vilchez bedoelde stelplicht, inhoudende dat het aan hem is om gegevens over te leggen waaruit blijkt dat hij rechten aan artikel 20 van het VWEU ontleent. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij de omgangsregeling nakomt, zij het dat hij zijn zoon niet elk weekend gedurende zes uur ziet, maar één of twee weekenden per maand gedurende het gehele weekend. Verder is ter zitting door de gemachtigde van eiser verklaard dat eiser zich opnieuw tot de rechtbank heeft gewend omdat moeder nakoming van gemaakte afspraken frustreert. De door eiser overgelegde stukken ondersteunen zijn stelling dat hij betrokken is bij de opvoeding van zijn zoon. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de stelling van eiser dat hij twee minderjarige kinderen heeft die de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat hij in ieder geval ten aanzien van zijn zoon daadwerkelijke zorg- en/of opvoedingstaken verricht die een marginaal karakter overstijgen. Gelet daarop dient verweerder het hiervoor onder 4 genoemde onderzoek te verrichten, waarbij hij in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden dient te betrekken.

7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.

8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van wat in deze uitspraak is vermeld;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- (honderdvierenzeventig euro) aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.024,- (duizendvierentwintig euro) te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.

Terug naar overzicht