Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 24 april 2020, AWB 19/7843 en AWB 19/7844
vrijdag 24 april 2020 Tags: Chavez-Vilchez, Bewijslast en onderzoeksplicht, Vader
Link naar uitspraak (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBDHA:2020:3944
- Instantie
- Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem
- Datum uitspraak
- 24-04-2020
- Zaaknummer
- AWB-19_7843 en AWB-19_7844
- Inhoudsindicatie
-
Chavez Vilchez, aantonen zorg- en opvoedingstaken, foto's, hoorplicht, gegrond
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/7843 (beroep)
AWB 19/7844 (voorlopige voorziening)
[eiser] , eiser,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Sarkisian),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 24 december 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn partner en zijn dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
-
Eiser is geboren op [geboortedatum] en is van Nigeriaanse nationaliteit. Eiser beoogt verblijf bij zijn dochter [dochter 1] [achternaam dochter] , geboren op [geboortedatum dochter] en haar moeder, [partner] (partner), geboren op [geboortedatum partner] . Zij bezitten beiden de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft daarom op 2 augustus 2018 een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument, waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 inzake Chavez Vilchez en anderen (ECLI:EU:C:2017:354; het arrest Chavez Vilchez). Uit het arrest Chavez Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen de weigering van verblijf aan familieleden van een burger van de Unie als die weigering tot gevolg heeft dat de burger van de Unie het effectieve genot van de voornaamste aan zijn status ontleende rechten wordt ontzegd.
-
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij geen verifieerbare en objectieve stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van [dochter 1] . Verweerder beschouwt de moeder en grootmoeder van [dochter 1] als de daadwerkelijke dagelijkse en primaire verzorgers van [dochter 1] . Bij hen ligt het zwaartepunt in de zorg- en opvoedingstaken en met hen heeft [dochter 1] een affectieve, pedagogische en hechtingsrelatie. Evenmin heeft eiser stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en [dochter 1] dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd. Eisers aanvraag is daarom terecht geweigerd, volgens verweerder.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat indien voldaan wordt aan het eerste criterium, het tweede criterium niet langer wordt tegengeworpen.
3. Eiser voert aan dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de feiten en omstandigheden zodat ten onrechte is geconcludeerd dat geen sprake is van afhankelijkheid. Hij heeft gelet op de bewijsstukken, ook in samenhang bezien, zijn zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van [dochter 1] aangetoond. Eiser wijst erop dat hij [dochter 1] heeft erkend en dat hij met zijn partner al het ouderlijk gezag heeft aangevraagd voordat het Hof het arrest Chavez Vilchez wees. Ook hecht verweerder ten onrechte minder waarde aan verklaringen van familieleden en vrienden dan aan verklaringen van onafhankelijke derden. Dit klemt temeer omdat verweerder vervolgens ook de verklaringen van onafhankelijke derden, zijnde de school van [dochter 1] en de huisarts, en het bewijs van de foto’s, screenshots, en bankoverschrijvingen als onvoldoende van de hand wijst. Eiser kon en kan zich niet inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) omdat hij illegaal was. Hij en zijn partner zoeken een woning in Zaanstad, maar eiser mag niet werken en zijn partner studeert en kan niet fulltime werken. Zijn partner en dochter wonen daarom noodgedwongen bij hun (groot)moeder en eiser verblijft in de buurt zodat hij hen dagelijks kan opzoeken. Bovendien vereist het arrest Chavez Vilchez (in rechtsoverweging 71) voor een afhankelijkheidsrelatie niet dat sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen ouder en kind. Eiser deelt de dagelijkse zorg voor [dochter 1] , samen met zijn partner. Hij vormt een constante factor in haar leven en zij is erg aan hem gehecht. Dit wordt bevestigd in de overgelegde foto’s, die betrekking hebben op vele jaren, en de verklaringen van [dochter 1] ’s oma, tante en oom, de huisarts en de basisschool. Eiser heeft alle gegevens waarover hij als ouder redelijkerwijs kon en kan beschikken, verschaft. Het moet hem niet excessief moeilijk worden gemaakt. Verweerder kan op grond van het ontbreken van de BRP-registratie niet zonder nadere onderbouwing aannemen dat de daadwerkelijke en primaire zorg bij [dochter 1] ’s moeder en oma liggen. Verweerder heeft daarom ten onrechte afgezien van het horen van eiser, [dochter 1] en zijn partner.
Verweerder blijft bij zijn standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht, zodanig dat hierdoor een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn dochter is ontstaan. Uit de foto’s blijkt niet dat eiser daadwerkelijk zorgtaken verricht die niet louter marginaal van aard zijn. De beelden zijn momentopnames. Verweerder heeft verzocht om bewijsstukken van afspraken met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [dochter 1] en bewijzen dat deze afspraken zijn nagekomen. Ook heeft hij gevraagd om een ouderschapsplan te overleggen met afspraken over de verzorging en opvoeding van [dochter 1] . Verklaringen van familieleden en derden zijn ondersteunend bewijs, als daarnaast voldoende objectief en verifieerbaar bewijs is overgelegd dat de verklaringen ondersteunt. De verklaringen van de familieleden, de huisarts en school zijn niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare bewijsstukken. Nu eiser heeft nagelaten om de stukken over te leggen die zijn genoemd in het aanvraagformulier en de herstelverzuimbrief van 7 februari 2019, kon verweerder kunnen afzien van horen.
De beoordeling van het beroep
4. Uit het arrest Chavez Vilchez volgt dat het in beginsel aan de vreemdeling is om de gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van die gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen de vreemdeling en zijn kind, dat bij weigering aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
5. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarin staat onder meer dat verweerder zorg- en opvoedingstaken met een marginaal karakter in beginsel niet als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind aanmerkt.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser ter onderbouwing van de band met zijn dochter meer dan 70 pagina’s met foto’s heeft overgelegd, waarop zij samen zijn afgebeeld. Het is juist dat dit momentopnames zijn, maar dat betekent niet dat daaraan op voorhand alle relevantie kan worden ontzegd. Eiser is immers afgebeeld bij alledaagse zaken, zoals het verschonen van [dochter 1] als baby, kerkgang met [dochter 1] als kleuter, verjaardagen, enzovoort. De foto’s hebben daarbij betrekking op een langere periode en zijn niet slechts gemaakt ter ondersteuning van de voorliggende aanvraag. Uit de foto’s komt volgens de rechtbank het beeld naar voren dat eiser sinds lange tijd is betrokken bij de opvoeding en verzorging van zijn dochter. Dit beeld wordt verder bevestigd door de verklaringen van de familieleden van zijn partner, de huisarts en de school van [dochter 1] . Eiser is betrokken bij haar schoolactiviteiten, gaat mee naar de dokter, en naar de kerk.
Verweerder stelt terecht dat de verklaringen van de familieleden van de partner mogelijk niet geheel objectief zijn, maar in samenhang met de overige bewijsstukken kan ook daaraan niet elke betekenis worden ontzegd. Eiser heeft er terecht op gewezen dat hij zijn dochter heeft erkend en zo spoedig mogelijk, gelet op de leeftijd van zijn partner, het juridische gezag over zijn dochter geregeld heeft. Ook heeft hij aangetoond, voor zover mogelijk, financieel bij te dragen aan haar onderhoud. Ter zitting hebben eiser en zijn partner verklaard dat eiser zo veel mogelijk bij zijn dochter en partner verblijft, maar dat er op dit moment vanwege het aantal inwoners geen inschrijvingen op dit adres mogelijk zijn. Dat [dochter 1] zeer gehecht is aan eiser blijkt ook uit het feit dat [dochter 1] drietalig is: zij spreekt Nederlands met haar moeder en op school, Engels met haar vader en Frans met haar grootmoeder.
Gelet op de bewijsstukken die eiser heeft ingebracht en de verklaringen van eiser en zijn partner ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat eiser daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zorg- en opvoedingstaken verricht die het marginale karakter ontstijgen. Daaruit volgt dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd hoe verweerder zich, zonder nader onderzoek of betrokkenen nader te horen, op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van daadwerkelijke zorg en dat de afhankelijkheid tussen eiser en zijn dochter, zodanig dat zij gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd, ontbreekt. Uit het arrest Chavez Vilchez volgt dat het op de weg van verweerder ligt om aan de hand van de door eiser verstrekte gegevens de afhankelijkheidsverhouding met zijn dochter te onderzoeken. Dit betekent dat verweerder zich bij zijn beoordeling niet kan beperken tot de vaststelling dat eiser onvoldoende objectieve bewijsstukken heeft overgelegd. Daarbij ziet de rechtbank niet in wat de waarde is van een ouderschapsplan over de zorg- en opvoedingstaken, bekrachtigd door een rechtbank, in het geval de ouders van het betrokken kind een relatie hebben en deze taken zoveel mogelijk samen verrichten.
Verweerder dient de gestelde afhankelijkheidsverhouding daarom actief en zo nodig met inschakeling van een deskundige, bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming, te onderzoeken. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eiser ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Gelet op het voorgaande kan immers niet worden gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de bezwaren van eiser niet tot een ander besluit kunnen leiden.
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder eiser alsnog moet horen, waarbij tevens de in beroep overgelegde stukken moeten worden betrokken. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep. De rechtbank stelt deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 525,- per punt en een wegingsfactor 1).
Het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Ook is verzocht om eiser in staat te stellen arbeid te laten verrichten door het plaatsen van een sticker in zijn paspoort.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat de rechtbank eisers beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt. Verweerder moet opnieuw besluiten op het bezwaar. Daarmee herleeft de opschortende werking van het instellen van bezwaar. Over het recht van eiser om te mogen werken in deze situatie is eerder geoordeeld door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 10 mei 2019, zaaknummer AWB 19/3319. Uit die uitspraak blijkt dat gedurende de bezwaarprocedure op grond van het geldende beleid de verblijfsaantekening ‘arbeid is toegestaan’ moet worden verleend. Daarom moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter eisers verzoek worden toegewezen in die zin dat verweerder de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid is toegestaan’ in het paspoort van eiser moet plaatsen totdat hij opnieuw op het bezwaar heeft beslist.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor het verzoek om een voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrecht op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Voor het verschijnen ter zitting heeft de rechtbank al een vergoeding toegekend. Verweerder dient verder het betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid is toegestaan’ in het paspoort van eiser moet plaatsen totdat op het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier, op 24 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411