Rechtbank Den Haag 10 augustus 2020, AWB 19/9056
maandag 10 augustus 2020 Tags: Chavez-Vilchez, Bewijslast en onderzoeksplicht
ECLI:NL:RBDHA:2020:7610
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10-08-2020
- Datum publicatie
- 24-08-2020
- Zaaknummer
- AWB 19/9056
- Rechtsgebieden
- Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Beroep op Chavez arrest, eiseres heeft niet aangetoond dat zij daadwerkelijk voldoende zorg- en opvoedingstaken verricht.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9056
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen. Het is tevens een terugkeerbesluit.
Bij besluit van 30 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2020 middels videoconferentie. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Haar echtgenoot en zoon waren ook aanwezig. Als tolk is T. Cetinkaya verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedag 1] 1969. Ze heeft op
11 december 2018 de aanvraag ingediend. Ze wenst verblijf bij haar zoon [zoon] , geboren op [geboortedag 2] 2005 met de Nederlandse nationaliteit. Eiseres is getrouwd met [A] . Hij heeft ook de Nederlandse nationaliteit.
Ter zitting is over de gezinssituatie toegelicht dat de echtgenoot van eiseres in het verleden in Nederland asiel heeft gekregen, wat heeft geleid tot de Nederlandse nationaliteit. Doordat hij in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit op het moment van de geboorte van de zoon heeft [zoon] ook de Nederlandse nationaliteit verkregen. Eiseres en haar echtgenoot hebben in totaal zeven kinderen, waarvan de zoon [zoon] het enige minderjarige kind is.
In 2013 heeft de echtgenoot van eiseres zich weer bij het gezin gevoegd in Irak om daar het gezinsleven uit te oefenen. Volgens zijn verklaring ter zitting heeft het gezin in Irak samengewoond. In 2018 hebben eiseres en haar echtgenoot besloten om zich als gezin met hun jongste zoon in Nederland te vestigen. Eiseres heeft in Irak een visum gekregen en het gezin is op 16 oktober 2018 vanuit Irak gezamenlijk Nederland ingereisd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres onvoldoende bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor haar zoon verricht en dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat haar zoon gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten nu aan eiseres het verblijfsdocument geweigerd wordt.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder in bezwaar ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar de zorg- en opvoedingstaken. Verweerder had bijvoorbeeld een beroep moeten doen op de deskundigheid van de Raad voor Kinderbescherming over de ontwikkeling en afhankelijkheid van een kind.
Eiseres heeft een duidelijke verklaring overgelegd van school, waar verweerder zelf om gevraagd heeft. Geheel in strijd met geldend beleid gebruikt verweerder de brief als afwijzingsgrond, omdat school de zorgtaken niet beschrijft. Verweerder gaat ten onrechte eraan voorbij dat school of een huisarts geen zorgtaken kan beschrijven.
Eiseres had daarnaast gehoord moeten worden door verweerder om nadere informatie te geven over de zorgtaken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
10 mei 2017 (ECLI:EU:2017:354) volgt dat als tussen een kind dat burger van de EU is en een ouder die afkomstig is uit een derde land (niet de EU) een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het kind bij uitzetting van de ouder met die ouder mee moet, die ouder een (afgeleid) verblijfsrecht heeft. Uit dit arrest volgt eveneens dat het in eerste instantie aan de derdelander ouder is om aan te tonen dat het weigeren van het verblijfsrecht tot gevolg heeft dat het Nederlandse kind ook de EU zou moeten verlaten.
Bij de beoordeling van aanvragen waarbij een beroep wordt gedaan op het arrest Chavez-Vilchez, maakt verweerder gebruik van het beleid dat is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), waarin vier cumulatieve voorwaarden worden genoemd waaraan moet worden voldaan voor het verkrijgen van een verblijfsrecht. In het geval van eiseres heeft verweerder gesteld dat niet voldaan is aan twee van die voorwaarden, namelijk dat eiseres onvoldoende zorgtaken verricht ten behoeve van het kind en dat geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiseres een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Om haar zorg- en opvoedingstaken te nader onderbouwen heeft eiseres in beroep aanvullende stukken overgelegd, namelijk een ‘lease and rental contract’ uit 2013, een verklaring van de ‘administration of Sairan Base School’ gedateerd op 19 november 2019, een residential document gedateerd op 21 november 2019 en een medische verklaring uit Irak. Eerder in de procedure heeft eiseres een brief van de wijkagent in Irak, een verklaring van de school van haar zoon en een zelf opgesteld overzicht van de zorgtaken overgelegd.
De rechtbank overweegt ten eerste dat het op de weg van eiseres ligt om aan te tonen dat zij daadwerkelijk voldoende zorg- en opvoedingstaken verricht. Indien eiseres aan de bewijslast voldoet, kan er aanleiding bestaan voor verweerder om hier verder onderzoek naar te doen. Het overgelegde zorgtakenoverzicht is ongedateerd, niet ondertekend en het is onduidelijk door wie het is opgesteld, waardoor verweerder niet ten onrechte niet de waarde eraan hecht die eiseres eraan wenst te hechten. Nu door de leeftijd van de zoon van eiseres de nadruk meer ligt op opvoedingstaken dan zorgtaken, maakt het overzicht onvoldoende duidelijk welke specifieke zorg- en opvoedingstaken eiseres verricht. Dit volgt eveneens niet uit de overgelegde brief van de school, aangezien hierin enkel wordt genoemd dat eiseres regelmatig samen met vader haar zoon brengt en haalt en dat haar zoon er goed verzorgd uitziet en het eten voor de pauze altijd in orde is. De stelling van eiseres dat school of een huisarts niets kan zeggen over de zorgtaken wordt niet gevolgd, omdat deze derdenverklaringen juist kunnen bevestigen en bijdragen aan de verklaringen van eiseres over de mate van zorg- en opvoedingstaken die zij op zich neemt. In dit geval is daar niet van gebleken.
De rechtbank is gezien deze overwegingen van oordeel dat eiseres met de overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zorg- en opvoedingstaken verricht die het marginale karakter ontstijgen. Verweerder heeft dan ook geen nader onderzoek hoeven doen naar de zorg- en opvoedingstaken van eiseres of naar de ontwikkeling van het kind.
Gezien de overgelegde stukken is de rechtbank tevens van oordeel dat er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten bestaan om vast te kunnen stellen dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidssituatie tussen eiseres en haar zoon, dat bij een weigering om aan haar een verblijfsrecht toe te kennen het kind gedwongen zal worden het grondgebied van de EU te verlaten. Er wordt aan haar zoon dan ook niet het effectieve genot ontzegd van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten.
Het betoog dat eiseres ten onrechte niet in bezwaar is gehoord slaagt niet. Uit het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Eiseres heeft immers in bezwaar ook geen objectieve stukken overlegd ter onderbouwing van de gestelde afhankelijkheidsverhouding. Verweerder heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Lees ook
- Rechtbank Den Haag (zp Rotterdam) 31 mei 2021, AWB 20/1061
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790
- Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
- Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 13 april 2021, AWB 20/4533 en 20/4534
- Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 9 april 2021, AWB 20/4852
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 29 maart 2021, AWB 20/5901 en 20/5902
- Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489
- Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 3 februari 2021, AWB 20/4410 en 20/4411